ECLI:NL:RBAMS:2020:2982

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
8066697 CV EXPL 19-20195
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging kredietovereenkomst wegens niet-naleving precontractuele informatieverplichtingen en kredietwaardigheidstoets

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 8 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Hoist Finance AB, eiseres, en een gedaagde die niet is verschenen. Hoist Finance vorderde betaling van een bedrag van € 277,81 aan hoofdsom en contractuele rente, voortvloeiend uit een kredietovereenkomst die de gedaagde op 28 oktober 2016 had gesloten met Santander Consumer Finance Benelux B.V. De gedaagde had een kredietfaciliteit van € 1.224,00 ontvangen, maar was in gebreke gebleven met de betaling van de maandelijkse termijnen. Na een aantal aanmaningen heeft Santander de vordering aan Hoist Finance gecedeerd.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat Hoist Finance niet voldoende heeft aangetoond dat aan de wettelijke precontractuele informatieverplichtingen is voldaan. De kredietovereenkomst is gesloten na 25 mei 2011, waardoor de bepalingen van titel 2A van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op het Consumentenkrediet van toepassing zijn. De rechter heeft geoordeeld dat Santander niet tijdig en volledig aan haar verplichtingen heeft voldaan, wat leidt tot de vernietiging van de kredietovereenkomst op grond van artikel 3:40 lid 1 BW. Dit betekent dat er geen grondslag is voor het in rekening brengen van kosten en rente aan de gedaagde.

De kantonrechter heeft de vordering van Hoist Finance tot betaling van het geleende bedrag toegewezen, waarbij het reeds betaalde bedrag in mindering is gebracht. De proceskosten zijn aan Hoist Finance opgelegd, maar deze zijn aan de zijde van de gedaagde begroot op nihil. De uitspraak is gedaan door mr. E. Pennink, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 8066697 CV EXPL 19-20195
vonnis van: 8 juni 2020
fno.: 561

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de vennootschap naar buitenlands recht Hoist Finance AB

gevestigd te Stockholm
eiseres
nader te noemen: Hoist Finance
gemachtigde: NDA Incasso B.V
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
niet verschenen

VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij tussenvonnis van 28 oktober 2019 is Hoist Finance in de gelegenheid gesteld bij akte nadere informatie te verstrekken en een kopie daarvan aan [gedaagde] te sturen met de mededeling dat deze hierop kan reageren. Ter uitvoering van dat tussenvonnis heeft Hoist Finance een akte met producties ingediend. [gedaagde] heeft niet gereageerd.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Beoordeling

1. De inhoud van het tussenvonnis van 28 oktober 2019 geldt als hier herhaald en ingelast.
Vordering
2. Hoist Finance vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 277,81 aan hoofdsom en contractuele rente, met nevenvorderingen zoals weergegeven in de dagvaarding.
3. Hoist Finance stelt daartoe bij dagvaarding dat [gedaagde] op 28 oktober 2016 met Santander Consumer Finance Benelux B.V. (hierna: Santander) een niet doorlopend krediet-overeenkomst heeft gesloten, op grond waarvan Santander aan [gedaagde] een kredietfaciliteit heeft verschaft tot een bedrag van € 1.224,00. [gedaagde] diende dit bedrag in 24 termijnen terug te betalen. Omdat [gedaagde] ten minste twee maanden in gebreke is gebleven met de voldoening van de maandelijkse termijnen, heeft Santander, na vergeefse aanmaning en ingebrekestelling, het gehele restantverschuldigde in zijn geheel van [gedaagde] opgeëist. Santander heeft de vordering aan Hoist Finance gecedeerd. Het restantverschuldigde, inclusief contractuele kredietvergoeding, bedraagt per
10 september 2018 € 395,33. Hoist Finance vordert tevens de overeengekomen vertragingsvergoeding daarover ad 9,50% per jaar, althans de wettelijk rente over het opgeëiste bedrag vanaf datum opeising. Tot en met 23 augustus 2019 bedraagt deze
€ 32,48. Op het totaalbedrag strekt nog in mindering een ontvangen betaling van
€ 150,00 nadat de vordering uit handen was gegeven. Ter onderbouwing van haar vordering heeft Hoist Finance bij de dagvaarding de volgende stukken gevoegd: de overeenkomst Niet-doorlopend goederenkrediet, de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden en een brief waarin aan [gedaagde] wordt medegedeeld dat Santander heeft besloten de overeenkomst met [gedaagde] te beëindigen en het uitstaande krediet op te eisen.
4. Bij dagvaarding is niet gesteld en ook overigens is onvoldoende gebleken dat, en zo ja op welke wijze, aan de wettelijke (pre) contractuele informatieverplichtingen ter zake van de kennelijk aan de vordering ten grondslag liggende kredietovereenkomst is voldaan. Hoist Finance is vervolgens in de gelegenheid gesteld haar vordering alsnog te onderbouwen met alle voor de beslissing van belang zijnde feiten door invulling van de vragen van het formulier, waar nodig de vragen toe te lichten en de daarin aangegeven stukken, waaronder de overeenkomst, in het geding te brengen.
5. Bij akte heeft Hoist Finance haar vordering als volgt nader toegelicht. De kredietovereenkomst is afgesloten in de (winkelruime van) Media Markt te Amsterdam, waarna Santander de aanvraag van het krediet heeft geaccordeerd op basis van de haar aangereikte stukken. Onder verwijzing naar de kredietovereenkomst, de algemene voorwaarden, het standaard informatieblad (waarin, evenals in de algemene voorwaarden, de herroepingstermijn van 14 dagen is vermeld) en het privacystatement is eisende partij van mening dat Santander heeft voldaan aan de (pre)contractuele informatieverplichting. Ook is naar de mening van eisende partij voldaan aan de kredietwaardigheidstoets. Voorafgaand aan het verstrekken van het krediet is het BKR geraadpleegd. Uit de overeenkomst en uit een uitdraai uit de administratie van Santander blijkt dat Santander de draagkracht en persoonlijke gegevens van [gedaagde] heeft bezien en beoordeeld. Omdat [gedaagde] meer dan twee maanden achterstallig was in de betaling van een vervallen termijnbedrag (namelijk de 3 maandelijkse termijnen vanaf 1 januari 2018) heeft Santander [gedaagde] bij brief van 30 maart 2018 in gebreke gesteld. Omdat betaling daarna uitbleef is de overeenkomst per brief van 7 september 2018 beëindigd en is de gehele vordering direct opeisbaar geworden. Hoist Finance meent dat de bepaling in de algemene voorwaarden op grond waarvan zij primair de contractuele rente (vertragingsvergoeding) vordert, geen oneerlijk beding is. Hoist Finance heeft bij haar akte de volgende producties gevoegd: het ingevulde informatieformulier, het standaard informatieblad bij een niet-doorlopend goederenkrediet, het privacy statement van Santander, een uitdraai uit de administratie van Santander, een specificatie van het uitstaande saldo en de ingebrekestelling van 30 maart 2018.
Toepasselijke wet- en regelgeving
6. Partijen hebben op 28 oktober 2016 een kredietovereenkomst gesloten in een winkelruimte, voor een bedrag van € 1.224,00 met een looptijd van 24 maanden. Het termijnbedrag bedroeg € 55,98 per maand, de overeengekomen rente 9,50% per jaar. [gedaagde] wordt vermoed consument te zijn.
7. Nu de kredietovereenkomst is gesloten na 25 mei 2011, zijn daarop – in ieder geval – de bepalingen van titel 2A van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de WCK van toepassing.
8. Hoewel de kredietovereenkomst is getiteld ‘Niet-doorlopend goederenkrediet’, is de overeenkomst naar het oordeel van de kantonrechter niet (tevens) te kwalificeren als een goederenkrediet in de zin van artikel 7:57 BW. Het krediet is blijkens de overeenkomst gebruikt voor de aankoop van “diverse bruingoed ” in de Media Markt. Santander heeft [gedaagde] niet zelf het genot van de zaak verschaft en er is naar het oordeel van de kantonrechter ook geen sprake van een commerciële eenheid in de zin van artikel 7:57 lid 5 BW; in de overeenkomst is weliswaar een bestedingsdoel genoemd (“diverse bruingoed”), maar dit bestedingsdoel ziet niet op de levering van een
bepaaldgoed, zoals bijvoorbeeld een televisie van een bepaald merk. De bepalingen over goederenkrediet zijn dus niet (tevens) op de overeenkomst van toepassing.
9. Titel 2A van boek 7 BW bevat de omzetting van Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad. Uit rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat richtlijn 87/102/EEG om een afdoende beschermingsniveau te waarborgen, de (nationale) rechter verplicht de nationale bepalingen waarin de richtlijnen zijn omgezet, ambtshalve toe te passen (HR 12 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:236 met verwijzing naar HvJ EU 4 oktober 2007, C-429/05, ECLI:EU:C:2007:575 en HvJ EU 16 november 2010, C-76/10 ECLI:EU:C:2010:685). Dit geldt derhalve ook voor titel 7:2A BW, waarin de bepalingen uit de nieuwe Richtlijn 2008/48/EG zijn omgezet. Dat wil zeggen dat de bepalingen van titel 2A boek 7 BW ook moeten worden toegepast als de consument daar geen beroep op doet.
Precontractuele verplichtingen
10. Op grond van artikel 7:60 BW dient de consument door de kredietgever of kredietbemiddelaar geruime tijd voordat hij is gebonden aan de onderhavige kredietovereenkomst te worden geïnformeerd over de belangrijkste kenmerken van het krediet en over de overige informatie zoals opgenomen in het Europese standaard informatieformulier inzake consumentenkrediet. Hoist Finance heeft een kopie van standaard informatieblad “comfort lease niet doorlopend goederenkrediet” overgelegd waarin de belangrijkste kenmerken van het krediet zijn opgenomen. In dit informatieblad is vermeld dat het aanbod in dat blad geldig is tot en met acht weken na 28 oktober 2016, zodat het ervoor gehouden wordt dat dit informatieblad op
28 oktober 2016 aan [gedaagde] is verstrekt. Dat is dezelfde datum als de datum waarop de kredietovereenkomst tot stand is gekomen. Hoist Finance heeft dit niet nader toegelicht. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat Santander [gedaagde] niet ‘geruime tijd’ voordat hij was gebonden aan de kredietovereenkomst, de in artikel 7:60 BW bedoelde (precontractuele) informatie heeft verstrekt.
Zorgplicht/kredietwaardigheidstoets
11. Op grond van artikel 4:34 lid 1 Wft dient een kredietverstrekker voor de totstandkoming van een kredietovereenkomst in het belang van de consument informatie in te winnen over diens financiële positie en te beoordelen, ter voorkoming van overkreditering van de consument, of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is.
12. Indien de kredietgever een op de kredietovereenkomst gebaseerde vordering instelt tegen de consument dient de kantonrechter ook ambtshalve te onderzoeken of de kredietgever de verplichting van artikel 8 van Richtlijn 2008/48 EG (de verplichting om de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen) is nagekomen en, indien hij vaststelt dat deze verplichting niet is nagekomen, met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor daaraan de consequenties te verbinden die in het nationaal recht zijn voorzien. Deze onderzoeksplicht geldt ook voor verstekzaken (HvJ EU 5 maart 2020, C‑679/18, OPR-Finance, r.o.34 ev.).
13. Hoist Finance heeft ter onderbouwing van haar stelling dat Santander aan haar zorgplicht van artikel 4:34 Wft (kredietwaardigheidstoets) heeft voldaan, gesteld dat er een BKR-registratie plaatsvindt en dat het BKR voorafgaand aan het verstrekken van het krediet is geraadpleegd. Deze stellingen zijn echter niet met stukken onderbouwd. De enige stukken waarnaar Hoist Finance in het kader van de kredietwaardigheidstoets heeft verwezen, zijn de kredietovereenkomst zelf en een uitdraai uit het eigen administratief systeem. In de overeenkomst zijn weliswaar inkomensgegevens en gegevens over de woonsituatie van [gedaagde] vermeld, maar deze gegevens zijn niet voorzien van bewijsstukken. Voor zover deze gegevens mondeling door [gedaagde] zelf zijn verstrekt, is dat onvoldoende. Op grond van HvJ EU 18 december 2014,C-449/13 (CA Consumer Finance SA/Bakkaus en Bonato) zijn de verklaringen van de consument immers slechts toereikend indien zij vergezeld gaan van bewijsstukken. Daarnaast heeft Hoist Finance een uitdraai uit het administratieve systeem van Santander, een ‘Affordability Analysis’, overgelegd, waarin gegevens zijn vermeld over ‘income’, ‘loans’ en ‘expenses’ van [gedaagde] . Deze uitdraai is echter gedateerd 28 november 2019, derhalve ruim ná het aangaan van de kredietovereenkomst, terwijl ook anderszins niet uit deze uitdraai is af te leiden dat deze gegevens vóór de totstandkoming van de kredietovereenkomst zijn geraadpleegd. Dit strookt overigens ook met de mededeling van Hoist Finance in onderdeel 3 van haar akte, waarin zij meedeelt dat de aanvraag van het krediet (pas) is getoetst ná het aangaan van de kredietovereenkomst. De conclusie uit het voorgaande is dan ook dat Santander (ook) niet heeft voldaan aan de kredietwaardigheidstoets van artikel 4:34 Wft.
Gevolg: vernietiging kredietovereenkomst
14. Nu Santander niet tijdig en volledig aan haar wettelijke precontractuele verplichtingen heeft voldaan en niet is komen vast te staan dat zij de kredietwaardigheid van [gedaagde] tijdig en toereikend heeft getoetst, zal de kantonrechter de kredietovereenkomst op grond van artikel 3:40 lid 1 BW vernietigen. Dat betekent dat er geen grondslag is voor het bij [gedaagde] in rekening brengen van kosten en rente. Tevens wordt Hoist Finance met de proceskosten belast. Deze sancties acht de kantonrechter gelet op hetgeen hierboven is overwogen doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend.
15. Dit betekent dat [gedaagde] op grond van artikel 6:203 BW het geleende bedrag dient terug te betalen, waarop de reeds in rekening gebrachte rente en kosten in mindering worden gebracht.
15. [gedaagde] heeft € 1.224,00 geleend. Uit de door Hoist Finance overgelegde specificatie blijkt dat [gedaagde] in totaal een bedrag van € 945,68 heeft betaald. Volgens Hoist Finance is tot het moment van de specificatie een bedrag van € 117,01 aan contractuele rente is vervallen, maar zoals hiervoor overwogen is voor het in rekening brengen van rente (en kosten) geen grondslag. Het betaalde bedrag van € 945,68 strekt derhalve in zijn geheel in mindering op het geleende bedrag, zodat [gedaagde] aan geleend bedrag nog verschuldigd is een bedrag van € 278,32. Dat bedrag wordt toegewezen.
17. Hoist Finance wordt, zoals hiervoor is overwogen, met de proceskosten belast. Deze worden aan de zijde van [gedaagde] evenwel tot op heden begroot op nihil.
18. Mitsdien wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Hoist Finance van € 278,32 aan hoofdsom;
veroordeelt Hoist Finance in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begoot op nihil;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.