ECLI:NL:RBAMS:2020:2971

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
13/751226-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Litouwen met betrekking tot minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juni 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) van de Litouwse autoriteiten. De opgeëiste persoon, geboren in 2001 en gedetineerd in een Nederlandse jeugdinstelling, wordt verdacht van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 28 mei 2020, waarbij de officier van justitie, mr. R. Vorrink, aanwezig was. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om bij de zitting aanwezig te zijn en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.R. Maarsingh.

De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Litouwen beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar bestaat voor een onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon. De verdediging voerde aan dat de overlevering geweigerd moest worden omdat de opgeëiste persoon ten tijde van het feit minderjarig was. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon op de pleegdatum van het feit de minimumleeftijd voor strafrechtelijke vervolging had bereikt en dat de Litouwse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de waarborging van de rechten van minderjarigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, met inachtneming van de relevante wetsartikelen, waaronder artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet. De uitspraak is gedaan door de voorzitter, mr. H.P. Kijlstra, en de rechters mrs. M.C.M. Hamer en M.E.M. James-Pater, in aanwezigheid van griffier mr. D. Gigengack.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751226-20
RK nummer: 20/1482
Datum uitspraak: 11 juni 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 april 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 februari 2020 door de
Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania(Litouwen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedag] 2001,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting [locatie te plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 mei 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van het recht om bij de zitting aanwezig te zijn. Hij is bijgestaan door zijn gemachtigd raadsman, mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel, te weten een
Ruling to impose the constraint measure of arrest(
pre-trial investigation No. 01-1-27783-19), uitgevaardigd op
31 december 2019 door de
Alytus District Court.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Litouws recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid, feiten waarvoor de toets van dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, van de OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Voor toewijzing van een onschuldverweer is slechts plaats als de gestelde onschuld van de opgeëiste persoon tijdens het verhoor bij de rechtbank is aangetoond. Van een dergelijke situatie is geen sprake. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.
De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Detentieomstandigheden

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, zakelijk weergegeven, op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon op grond van artikel 11 van de OLW moet worden geweigerd. Ten tijde van het plegen van het feit was de opgeëiste persoon minderjarig. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit, te weten de e-mail van 26 mei 2020 en het bijgevoegde rapport van april 2020, blijkt dat minderjarigen in Litouwen afgezonderd van volwassenen worden gedetineerd. Uit bovengenoemd rapport blijkt echter niet of het daarbij gaat om een persoon die ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was, of een persoon die op het moment dat hij wordt gedetineerd minderjarig is. Nu uit de informatie niet voldoende blijkt of de opgeëiste persoon in een jeugdinrichting zal worden gedetineerd en of Litouwen genoegzaam omgaat met onder meer het internationaal verdrag van de rechten van het kind, dient de overlevering te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden geen belemmering vormen voor overlevering. Gelet op de aanvullende informatie van april 2020 is er geen sprake van een reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling. Dat de opgeëiste persoon wellicht niet gedetineerd zal worden in een detentie-instelling die is bestemd voor minderjarigen, maakt dit niet anders.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder, op 20 augustus 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:6202), in een andere overleveringszaak geoordeeld dat een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) in de Litouwse detentie-instellingen:
Alytus Correction Home,
Marijampolė Correction Homeen
Pravieniškės Prison, waar
Pravieniškės Correctional House–Open Colonyonderdeel van is.
De rechtbank is tot deze conclusie gekomen op grond van het meest recente rapport van het Comité voor de preventie van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (CPT) dat is uitgebracht naar aanleiding van het bezoek van het CPT aan Litouwen in 2018, waarin buitengewone niveaus van geweld, intimidatie en uitbuiting zijn beschreven. Het gaat om zowel onderling geweld tussen gedetineerden als excessief geweld door beveiligers om aan deze situaties een einde te maken. Dit is het gevolg van ruime aanwezigheid van drugs, alcohol, telefoons en steekwapens enerzijds en zeer geringe aanwezigheid van gevangenismedewerkers en soms ook corruptie bij deze medewerkers anderzijds.
In de aanvullende informatie van april 2020 van het
Prison Department under the Ministry of Justice of the Republic Lithuaniastaat dat personen die via een EAB aan Litouwen worden overgeleverd in een bepaald aantal detentie-instellingen worden geplaatst, waar
Pravieniškės Correctional House–Open Colonyer één van is.
Verder staat in voornoemde aanvullende informatie samengevat dat er sprake is van persoonlijke ruimte van 7 m² in een éénpersoonscel en tenminste 6 m² in een meerpersoonscel in nieuwe en gerenoveerde detentie-instellingen en dat de cellen die door het CPT te klein zijn bevonden in de detentie-instellingen (waaronder
Pravieniškės Prison) niet langer in gebruik zijn. Daarnaast wordt vermeld wat de compenserende factoren binnen de detentie-instelling zijn, zoals onbeperkte toegang tot water- en sanitaire voorzieningen, ventilatiesystemen alsook toegang tot buitenlucht en sportvoorzieningen. Ook wordt vermeld welke maatregelen er zijn genomen om gedetineerden tegen geweld binnen de detentie-instellingen te beschermen. Zo is de structuur van
the Criminal Intelligence Boardgecentraliseerd en worden hun werkzaamheden vermeld. Ook worden alle geweldsincidenten door hen onderzocht. Daarnaast wordt vermeld op welke wijze de preventie van het geweld binnen de detentie-instelling plaatsvindt. Genoemd wordt onder meer dat er intensief contact met de gedetineerden plaatsvindt en dat bij geweld betrokken gedetineerden van elkaar worden gescheiden. De aanstichter van het geweld kan daarbij zelfs in een andere detentie-instelling worden geplaatst.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande, met de officier van justitie en anders dan de raadsman, van oordeel dat gelet op deze informatie geen reëel gevaar bestaat voor een onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest, ten aanzien van opgeëiste personen die na overlevering in Litouwen gedetineerd zullen worden.
Dat daarbij onduidelijk is gebleven of de opgeëiste persoon in een detentie-instelling voor minderjarigen zal worden geplaatst, maakt dit niet anders. De rechtbank stelt voorop dat de opgeëiste persoon thans meerderjarig is. Verder wijst de rechtbank op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 januari 2018 (ECLI :EU:C:2018:27). In dat arrest heeft het Hof onder meer overwogen (punt 50) dat het waarborgen van de rechten, waaronder die van minderjarigen, in de eerste plaats de verantwoordelijkheid is van de uitvaardigende lidstaat, waarbij ervan dient te worden uitgegaan dat deze lidstaat het Unierecht en in het bijzonder de in dit recht erkende grondrechten eerbiedigt. Daarnaast dient artikel 3, punt 3 van het Kaderbesluit zo te worden uitgelegd dat de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat alleen moet nagaan of de betrokkene de minimumleeftijd heeft bereikt om in de uitvoerende lidstaat verantwoordelijk te worden gesteld voor de feiten die ten grondslag liggen aan het aanhoudingsbevel, zonder dat zij rekening hoeft te houden met eventuele aanvullende voorwaarden inzake een gepersonaliseerde beoordeling die in het recht van deze lidstaat concreet worden gesteld voor de vervolging of eventuele veroordeling van een minderjarige (punt 62). Ingevolge artikel 486 van het Wetboek van strafvordering is de minimumleeftijd voor strafrechtelijk vervolging volgens Nederlands recht overigens dezelfde als genoemd in artikel 10 OLW, te weten 12 jaar. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon op de pleegdatum van het feit dat ten grondslag ligt aan het EAB, te weten 1 juli 2019, de in artikel 10 van de OLW genoemde minimumleeftijd van 12 jaar had bereikt.
Gelet op het voorgaande staat het bepaalde in artikel 4 van het Handvest niet in de weg aan het nemen van een (positieve) beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 141 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania(Litouwen).
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juni 2020.
De voorzitter is buiten staat
deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.