ECLI:NL:RBAMS:2020:2966

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
13/751159-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 juni 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Albanië in 1983, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Italië onderzocht, waarbij de verdediging aanvoerde dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in Italiaanse gevangenissen, vooral in het licht van de coronacrisis.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Italiaanse autoriteiten garanties hebben gegeven dat de opgeëiste persoon na overlevering niet in een risicovolle gevangenis zal worden ondergebracht en dat de detentieomstandigheden voldoen aan de eisen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de actuele situatie in de Italiaanse gevangenissen en de maatregelen die zijn genomen in het kader van de coronapandemie.

De uitspraak benadrukt het belang van de garanties van de Italiaanse autoriteiten en de noodzaak om de detentieomstandigheden te monitoren. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering goedgekeurd, waarbij de opgeëiste persoon zal worden overgeleverd aan de Italiaanse autoriteiten, en heeft vastgesteld dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751159-20
RK nummer: 20/1040
Datum uitspraak: 11 juni 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 februari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 oktober 2019 door
the Court of Como, Office of the Preliminary Investigation Judge(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Albanië) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende op het adres [adres],
gedetineerd in het Detentiecentrum [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 mei 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is, via telehoren, gehoord en bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Stam, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Italiaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Albanese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB en in de aanvullende informatie van de uitvaardigende autoriteit, te weten de e-mail van 11 mei 2020, wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, te weten een
pre-trial custody in prison order under Articles 272 et seq. and 285 of the code of criminal procedure, uitgevaardigd op 23 september 2019 door de
Giudice per le indagini preliminari presso il Tribunale di Como(refentienummer: n. 7141/18 RGNR Mod. 21 en n. 811/19 R.GIP).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Italiaans recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW.
De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5 en 6:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen,
en:
illegale handel in wapens, munitie en explosieven.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens en uit de aanvullende informatie van de justitiële uitvaardigende autoriteit, te weten de e-mail van 11 mei 2020 en de e-mail van
25 mei 2020, blijkt dat op deze feiten naar Italiaans recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Detentieomstandigheden

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, zakelijk weergegeven, primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot overlevering van de opgeëiste persoon moet worden geweigerd op grond van artikel 11 van de OLW, nu het recht als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (de rechtbank begrijpt: artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, hierna: Handvest) niet kan worden gewaarborgd. Deze rechtbank heeft reeds vóór de corona-uitbraak geoordeeld dat in diverse Italiaanse gevangenissen sprake is van een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling. De corona-uitbraak heeft vervolgens extreme gevolgen gehad voor de situatie in Italiaanse detentiecentra. Bij rellen zouden zelfs dodelijke slachtoffers zijn gevallen.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er nadere vragen dienen te worden gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit omtrent (onder meer) de incidenten die zich hebben voorgedaan in de Italiaanse gevangenissen en de maatregelen die thans in Italiaanse gevangenissen worden genomen, ook met het oog op een mogelijke tweede corona-uitbraak.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon kan worden toegestaan. Zij heeft in dat verband verwezen naar de garanties van 2 maart 2020 en 4 maart 2020 van de Italiaanse autoriteiten en de uitspraak van deze rechtbank van 12 maart 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:2039). Hieruit blijkt dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling. Er zijn weliswaar rellen geweest in Italiaanse detentiecentra, maar de gevangenen zijn overleden aan een overdosis en dus niet ten gevolge van geweld. Daarnaast blijkt uit nieuwsberichten dat er 1000 medische medewerkers zijn aangesteld in de gevangenissen om gedetineerden ondersteuning te bieden. De eerder genoemde garanties zien ook op maatregelen die door de Italiaanse autoriteiten zijn genomen in het kader van de uitbraak van het coronavirus.
Overigens zal het openbaar ministerie op grond van artikel 35 van de OLW in het kader van de feitelijke overlevering rekening houden met de actuele situatie omtrent de corona-uitbraak.
Oordeel van de rechtbank
Het Italiaanse Ministerie van Justitie, Departement Juridische Zaken, Algemene Directie Internationale Zaken en Juridische Samenwerking heeft op 4 maart 2020 de volgende (algemene) garantie gegeven:
Daaromtrent merkt men op dat, zoals blijkt uit de brief van 2 maart 2020, het rapport van de organisatie Antigone uit 2018 inmiddels als achterhaald moet worden aangemerkt. Immers, het Departement van de Penitentiaire Administratie beschikt tegenwoordig over een toepassingssysteem, dat aanwezig is op het hele nationale grondgebied, dat door het exact vaststellen van het aantal gedetineerden dat aanwezig is in iedere inrichting, het mogelijk maakt te garanderen dat de gedetineerden zullen worden ondergebracht in een vestiging waar de normen van art. 3 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens worden nageleefd. (…).
In ieder geval heeft het Departement van de Penitentiaire Administratie gegarandeerd en vandaag in de communicatie met dit Kantoor bevestigd, dat de door de Nederlandse Autoriteiten overgeleverde personen zullen worden ondergebracht, zijnde de eerste allocatie, in de penitentiaire inrichting van Rome-Rebibbia-Nieuw Complex en dat zij ook nadien niet zullen worden ondergebracht in een van de 16 instellingen (Bergamo, Milano San Vittore, Milano Opera, Monza, Voghera, Alba, Pisa, Campobasso, Civitavecchia Nuovo Complesso, Trani Femminile, Catanzaro, Catania Piazza Lanza, Nuoro, Napoli Poggioreale en Napoli Secondigliano, Turi) ten aanzien waarvan de rechtbank Amsterdam heeft aangegeven dat daar het risico aanwezig is van ontoereikende omstandigheden.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [1] De rechtbank is, gelet op bovenstaande garantie van de Italiaanse autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft in haar beoordeling meegenomen dat de Italiaanse autoriteiten hebben aangegeven dat het Antigone-rapport uit 2018 verouderde informatie betreft en dat het Italiaanse gevangeniswezen maatregelen heeft getroffen in het kader van de uitbraak van het coronavirus. Daarmee is het gevaar op een met artikel 4 van het Handvest strijdige situatie voor de opgeëiste persoon weggenomen. De detentieomstandigheden vormen daarom geen beletsel voor overlevering. [2]
Overigens merkt de rechtbank op dat de omstandigheden als gevolg van de uitbraak van het coronavirus in beginsel niet raken aan de inhoudelijke beoordeling van het overleveringsverzoek, maar een rol kunnen spelen in het kader van artikel 35 van de OLW en de in dat artikel bedoelde bijzondere omstandigheden en humanitaire redenen waar de officier van justitie rekening mee moet houden in het kader van de feitelijke overlevering. De rechtbank gaat ervan uit dat de (steeds veranderende) situatie door de Italiaanse autoriteiten nauwkeurig wordt gemonitord en dat dienovereenkomstig zal worden gehandeld door de officier van justitie in het kader van de feitelijke overlevering en het bepaalde in artikel 35, derde lid, van de OLW.
De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Court of Como, Office of the Preliminary Investigation Judge(Italië). Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juni 2020.
De voorzitter is buiten staat
deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak
2.Vgl. rechtbank Amsterdam 12 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2039.