In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over vier naheffingsaanslagen parkeerbelasting die zijn opgelegd aan eiser, die niet op de hoogte was van een gewijzigd parkeerregime. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam heeft aan eiser vier naheffingsaanslagen opgelegd, waarvan twee op 10 juli 2019, één op 11 juli 2019 en één op 13 juli 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar zijn bezwaren zijn ongegrond verklaard in verschillende uitspraken op bezwaar. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze uitspraken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar binnen zijn bevoegdheden is gebleven en dat eiser niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht. De rechtbank oordeelt dat de gemeente voldoende kenbaar heeft gemaakt dat parkeerbelasting verschuldigd was, onder andere door het plaatsen van parkeerautomaten en borden. Eiser had moeten onderzoeken of er voor het parkeren op de betreffende locatie parkeerbelasting verschuldigd was, ook al was hij in de veronderstelling dat de situatie niet was veranderd.
De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd en verklaart de beroepen van eiser ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk en er is geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. A.R. Vlierhuis, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.