ECLI:NL:RBAMS:2020:2918

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
13.283584.19 en 13.130565.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en wapenbezit door een minderjarige

Op 10 juni 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2005, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en wapenbezit. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. In zaak A is de verdachte beschuldigd van het in vereniging plegen van een poging tot doodslag op [persoon 5] op 23 november 2019, waarbij hij met een mes meerdere keren heeft gestoken en het slachtoffer tegen zijn hoofd heeft getrapt. In zaak B is de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van een stroomstootwapen en een boksbeugel op 14 mei 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn en dat de rechtbank bevoegd is om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft de feiten bewezen verklaard, terwijl de raadsman vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten bevestigd en de verdachte strafbaar verklaard. De rechtbank heeft een jeugddetentie opgelegd van 180 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, en een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) voor de duur van 12 maanden. Tevens is er een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer voor de duur van 2 jaar. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [persoon 5] tot immateriële schadevergoeding van € 1500,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om mee te werken aan hulpverlening en therapieën, en heeft de voorwaarden voor de GBM vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13-283584-19 (zaak A) en 13-130565-20 (zaak B)
Datum uitspraak: 10 juni 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaken tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2005,
wonende op het adres [adres]
thans gedetineerd te: Forensisch Centrum [locatie te plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 mei 2020.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L.A. ter Veer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.D.W. Siccama, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [persoon 1], namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad), mevrouw [persoon 2], namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), de heer [persoon 3], namens de Bascule en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.
Namens de benadeelde partij is mevrouw [persoon 4] van Slachtofferhulp Nederland verschenen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
een poging tot doodslag althans poging zware mishandeling in vereniging op 23 november 2019 te Amsterdam van [persoon 5] door meermalen stekende bewegingen richting voornoemde [persoon 5] te maken en/of voornoemde [persoon 5] met een mes te steken en/of voornoemde [persoon 5] tegen zijn hoofd te trappen, subsidiair mishandeling in vereniging van voornoemde [persoon 5].
Zaak B
Feit 1:
het voorhanden hebben van een stroomstootwapen op 14 mei 2020 te Amsterdam.
Feit 2:
het voorhanden hebben van een boksbeugel op 14 mei 2020 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het in zaak A primair ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het in zaak A primair ten laste gelegde feit bewezen kan worden.
De raadsmanheeft bepleit dat verdachte zou moeten worden vrijgesproken van het in zaak A primair ten laste gelegde feit, nu het steken met een aardappelschilmesje geen aanmerkelijke kans op de dood meebrengt. Daarnaast brengt de aard van het letsel, in dit geval een klaplong, niet mee dat sprake is van het bewust aanvaarden van een aanmerkelijke kans op levensberoving.
De rechtbankis van oordeel dat het in zaak A primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt dat voorwaardelijk opzet op de dood kan worden aangenomen. Uit vaste jurisprudentie volgt dat voorwaardelijk opzet op de dood van een slachtoffer aanwezig is indien een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Uit het proces-verbaal van bevindingen van beschrijving camerabeelden blijkt dat verdachte meermalen en met kracht richting de borst, buik, rug en hals van het slachtoffer heeft gestoken, zowel voor als nadat het mes was afgebroken. Verdachte heeft met zoveel kracht gestoken dat het slachtoffer een klaplong heeft opgelopen en daarnaast heeft verdachte meerdere malen en met kracht op plaatsen van het lichaam gestoken waar, zelfs met een aardappelschilmesje, ook een slagader of vitale organen geraakt hadden kunnen worden, als gevolg waarvan het slachtoffer had kunnen overlijden. Een dergelijk steken is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer fataal geraakt zou worden dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens die aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen van het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Uit de beschrijving en het ter zitting bekijken van de camerabeelden blijkt daarnaast dat verdachte het slachtoffer tegen het hoofd heeft getrapt terwijl hij op de grond lag. Enkel het tegen het hoofd schoppen, maar voornamelijk in samenhang bezien met het voorgaande, maakt dat de rechtbank niet anders kan concluderen dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelingen zou kunnen overlijden.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft zich op het standpunt gesteld dat de in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
De raadsmanheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Verdachte heeft verklaard dat het tasje waarin de wapens zijn aangetroffen niet van hem was, maar dat hij deze wel droeg. Hij wist niet dat er wapens in zaten. Verdachte verklaart het tasje vanaf het Centraal Station bij zich te hebben gedragen.
De rechtbankis van oordeel dat de in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van politie blijkt dat de verbalisanten ter plaatse zijn gegaan na een melding van bezit van een stroomstootwapen. Op het moment dat verbalisanten arriveren, gedraagt verdachte zich opvallend en probeert hij de tas die hij vast heeft over te geven. Verbalisanten constateren dat de tas open is. Na controle van de tas blijkt dat hier een stroomstootwapen en boksbeugel in zitten. Gelet op het opvallende gedrag van verdachte, het feit dat de tas open stond en omdat verdachte de tas in zijn bezit had, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte deze wapens voorhanden heeft gehad. Dat verdachte zoals hij stelt de tas pas vanaf het Centraal Station in bezit heeft gekregen is hiervoor irrelevant.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat wettig en overtuigen bewezen dat verdachte
Zaak A
op 23 november 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 5] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet naar voornoemde [persoon 5] is toegegaan waarna hij, verdachte, met kracht
  • met een mes meermalen stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de buik en hals en rug en het hoofd en het lichaam van voornoemde [persoon 5] en
  • voornoemde [persoon 5] met een mes in zijn linkerborst heeft gestoken en
  • voornoemde [persoon 5] tegen zijn hoofd heeft getrapt terwijl voornoemde [persoon 5] op de grond lag.
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 14 mei 2020 te Amsterdam een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 14 mei 2020 te Amsterdam een wapen van categorie I, onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 230 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GBM) voor de duur van 12 maanden op te leggen. Deze maatregel zou moeten bestaan uit de voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de Raad.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v, tweede lid, sub b van het Wetboek van Strafrecht op te leggen in de vorm van een contactverbod met [persoon 5] voor de duur van 2 jaar. Zij heeft gevorderd te bepalen dat bij overtreding van deze maatregel telkens 3 dagen vervangende jeugddetentie wordt toegepast, met een maximum van 6 maanden.
De officier van justitie heeft ook de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden bij de GBM en de vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de voorwaarden genoemd in het kader van de GBM ook op een minder zware en ingrijpende manier kunnen worden opgelegd, namelijk als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke jeugddetentie. Indien de rechtbank het opleggen van een GBM overweegt, heeft de raadsman verzocht de GBM voor een kortere duur op te leggen, namelijk voor de duur van 6 maanden. De raadsman heeft in ieder geval verzocht geen jeugddetentie op te leggen die de duur van het voorarrest overschrijdt.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en het opleggen van een maatregel in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft meerdere malen met een mes op het slachtoffer [persoon 5] ingestoken en tegen zijn hoofd geschopt. Voor [persoon 5] is dit erg pijnlijk en beangstigend geweest. Bovendien ondervindt [persoon 5] maanden na het incident nog steeds lichamelijk ongemak hiervan, zoals blijkt uit de verklaring van de medewerker van slachtofferhulp ter zitting. Door aldus te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de psychische gesteldheid van [persoon 5]. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van een stroomstootwapen en een boksbeugel.
De rechtbank rekent verdachte de door hem gepleegde feiten zwaar aan. Met name de poging doodslag is zo’n ernstig feit dat daarop alleen maar gereageerd kan worden met een jeugddetentie van lange duur. Daarnaast zal verdachte gedurende langere tijd behandeling nodig hebben.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 mei 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een strafbaar feit.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door drs. R.M.C. Hoogstraten, GZ-psycholoog, opgemaakt op 12 maart 2020;
  • rapport van de Raad, opgemaakt op 13 mei 2020;
  • rapport van JBRA, opgemaakt op 19 mei 2020.
De psycholoog komt in het genoemde rapport onder meer tot de volgende conclusies.
Er is sprake van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis, waarbij de persoonlijkheidsontwikkeling wordt bedreigd. Daarnaast is er sprake van ouder-kind relatieproblemen.Betrokkene externaliseert zijn verantwoordelijkheid door in discussie te gaan en de beelden te betwisten door aan de waarheid te twijfelen. Hij handelde vanuit grote boosheid omdat hij zijn familie wilde verdedigen en vanuit eergevoel. De emotie- en agressieregulatie is dan ook ernstig verstoord. Het reflectie- en inzicht ontbreekt en betrokkene ervaart voornamelijk last en lijdensdruk vanuit het verdriet dat hij zijn ouders heeft aangedaan. De gewetensontwikkeling staat onder druk. Genoemde gedragingen passen in de andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis.Het advies is om het tenlastegelegdein verminderde mate toe te rekenen.
Overall is er sprake van een adolescent die net 15 jaar oud is en die een beperkte agressie- en emotieregulatie heeft, die een beperkt inzicht in zichzelf heeft en altijd gelijk wil hebben. Hij kan en mag niet falen waarbij hij zich perfectionistisch toont. Indien hij wordt gekrenkt en zijn eer wordt aangetast, kan hij erg boos worden waarbij hij de gevolgen van zijn gedrag niet meer overziet.
Hetrisico op toekomstig gewelddadig gedragwordt, indien er geen interventies worden gepleegd, alsmatig tot hoogingeschat.
Het advies om de ontwikkeling van betrokkene gunstig te beïnvloeden en om het recidiverisico te verkleinen, is als volgt:- Het volgen van deleerstraf TaCT: het is van belang dat betrokkene zijn agressie leert te beheersen en zijn emoties leert te reguleren en op een andere manier te uiten. Deze leerstraf heeft als doel om betrokkene hier vaardigheden in aan te leren;- Het volgen vanpsychomotorische therapie (PMT)waarbij betrokkene individuele therapie krijgt en wordt uitgedaagd in zijn grenzen, zijn weerstand en waarbij hij dichter bij zijn gevoel van falen, onmacht en controleverlies komt en waardoor de identiteitsontwikkeling meer in balans komt. Hiermee wordt bedoeld dat betrokkene leert minder perfectionistisch te zijn, dat hij leert te mogen falen, dat hij een reëler zelfbeeld krijgt waarbij er een balans is tussen het zichzelf mogen zijn en zichzelf verheven voelen ten opzichte van anderen;- Het volgen vansysteemtherapieals gezin waarbij ouders hun gezagspositie leren in te nemen, leren leeftijdsadequate grenzen te stellen waarbij het gedrag van betrokkene niet wordt gebagatelliseerd noch vergoelijkt.
Het advies is bovengenoemde leerstraf en behandelingen op te leggen in het kader van eengedragsbeïnvloedende maatregel (GBM)voor de duur van 12 maanden. De GBM is passend omdat er een duidelijk signaal aan betrokkene en zijn ouders dient te worden afgegeven. Daarnaast is het van essentieel belang om de behandelingen op te leggen om de recidive te verkleinen en de ontwikkeling van betrokkene positief te beïnvloeden. De GBM geeft dit duidelijke signaal af en geeft een helder kader van waaruit de genoemde behandelingen en training opgelegd zouden kunnen worden.
Ten eerste gaat het om de verdenking van een zeer ernstig feit waarbij ondergetekende heeft gezien dat betrokkene lijdensdruk ervaart echter voornamelijk vanuit het feit dat hij de consequenties ervaart. Ook neemt hij onvoldoende verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. Hij bagatelliseert het tenlastegelegde feit hetgeen hij ook kan doen omdat hij van zichzelf is geschrokken. Desalniettemin in combinatie met het gegeven dat betrokkene vanaf zijn twaalfde jaar grensoverschrijdend en agressief gedrag heeft, leidt dit tot het advies van de inzet van deze maatregel. Dit vindt plaats in zowel de thuissituatie, als op school als in de vrije tijd.
Daarnaast lijkt betrokkene in enige mate geprofiteerd te hebben van eerder hulpverleningsaanbod waardoor het tijdelijk wat beter ging, echter betrokkene kan niet reflecteren op zijn gedrag, is snel geïrriteerd en geraakt en laat zich door gezagsdragers, ook ouders, beperkt aanspreken en aansturen op zijn gedrag. Hij externaliseert zijn verantwoordelijkheid en heeft onvoldoende controle over zijn gedrag. Indien hij in de veronderstelling is dat hij in zijn recht staat reageert hij vanuit zijn krenkbaarheid en eergevoel.
De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat al langere tijd sprake is van grensoverschrijdend gedrag bij verdachte. De Raad acht het opleggen van een GBM passend, gezien de lange behandelperiode en de mogelijkheid van time-out bij een verminderde motivatie. De GBM is nodig als forse stok achter de deur om herhaling te voorkomen. De Raad adviseert de volgende voorwaarden op te leggen bij een GBM: meewerken aan individuele agressieregulatietraining bij de Bascule of een soortgelijke instelling, meewerken aan systeem- en individuele therapie bij de Bascule of een soortgelijke instelling, meewerken aan PMT indien dit nodig wordt geacht, naar school en Back on Track volgens rooster, meewerken aan het vinden van een adequate vrijetijdsbesteding, meewerken aan de hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht en meewerken aan een avondklok gedurende 3 maanden. De Raad adviseert tevens een voorwaardelijke werkstraf op te leggen met de maatregel Toezicht en Begeleiding, zodat de begeleiding van de jeugdreclassering ook na het aflopen van de GBM nog door zal lopen. De Raad adviseert de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zodat recidive wordt voorkomen en alle hulpverlening kan gaan starten, ook bij een hoger beroep.
JBRA adviseert in haar rapport van 19 mei 2020 het advies van het NIFP met betrekking tot het opleggen van een GBM op te volgen. Verdachte lijkt baat te hebben bij strakke kaders en duidelijke regels, die vanuit een GBM geboden kunnen worden. JBRA adviseert in ieder geval de volgende voorwaarden in de beschikking op te nemen:
  • verdachte gaat naar school volgens zijn schoolrooster.
  • verdachte vindt een passende bijbaan voor naast zijn school.
  • verdachte gaat twee keer per week na school naar Back On Track.
  • verdachte heeft systeemtherapie samen met zijn ouders vanuit de Forensische Formatie van de Bascule.
  • verdachte heeft individuele behandeling vanuit de Forensische Formatie van de Bascule. Tijdens deze behandeling wordt gewerkt aan de agressieregulatie en wordt een delictanalyse en delictpreventieplan opgesteld.
  • verdachte werkt mee aan psychomotorische therapie of soortgelijke behandeling met hetzelfde einddoel.
  • verdachte heeft een avondklok van 19.00 - 07.00 uur voor de duur van vier maanden, met uitzondering van de dagen waarop verdachte moet werken.
JBRA heeft ter zitting naar voren gebracht dat sinds het aflopen van bij schorsing opgelegde avondklok op 5 mei jl. nieuwe zorgen zijn ontstaan. Zo meldde vader dat verdachte in andere buurten rondhing en is er ook een overlastmelding opgemaakt door de politie. Verdachte is op 14 mei jl. aangehouden voor een nieuw strafbaar feit. De avondklok heeft verdachte goed geholpen en een strak kader is nodig omdat ouders onvoldoende controle hebben. JBRA sluit zich aan bij de voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd.
De Bascule heeft ter zitting naar voren gebracht dat de systeemtherapie goed verloopt. Er wordt wel gezien dat ouders beschermend kunnen zijn. De voorstellen zoals gedaan door het NIFP zijn passend, maar het is wenselijk dat niet alle hulpverlening tegelijk zal lopen, maar elkaar zal opvolgen. Bij de Bascule wordt TaCt aangeboden in de vorm van een individuele agressieregulatietraining. Hier komen de doelen zoals verwoord in het NIFP rapport aan de orde.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op de conclusies van de psycholoog, zal de rechtbank verdachte de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate toerekenen.
In beginsel is het bewezen verklaarde feit ernstig genoeg om verdachte met een langdurige onvoorwaardelijke jeugddetentie te bestraffen. Echter acht de rechtbank het niet wenselijk dat verdachte nog langer in detentie verblijft en is het van belang dat verdachte zo snel mogelijk kan starten met de benodigde behandeling. Daarom zal de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie opleggen.
De rechtbank zal verdachte daarnaast in verband met de benodigde behandeling een GBM opleggen. Dat kan nu het gaat om een ernstig feit, namelijk de poging doodslag, en deze maatregel de verdachte kan helpen zich zo goed mogelijk verder te ontwikkelen. Uit eerdergenoemde rapporten en adviezen komt naar voren dat verdachte een stoornis heeft en dat als er geen behandeling volgt het gevaar voor herhaling van gewelddadig gedrag matig tot hoog is. Illustratief voor de noodzaak van behandeling is het feit dat hij zich tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. Omdat verdachte al sinds zijn twaalfde grensoverschrijdend en agressief gedrag vertoont, verkiest de rechtbank het geadviseerde strakkere kader van de GBM boven dat van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. Daarbij biedt de GBM nog de mogelijkheid van een time-out om hem, als hij de fout in gaat, alsnog te laten meewerken.
De rechtbank neemt het programma van de GBM als ingevuld door de Raad en JBRA over.
De ernst van de door verdachte gepleegde poging doodslag, in combinatie met de intensiviteit van de benodigde behandeling van verdachte voor een zo gunstige verdere ontwikkeling, maken dat de rechtbank een GBM oplegt voor de duur van 12 maanden. Gezien verdachtes stoornis en het matig tot hoge recidiverisico houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend zal gedragen. Verdachte moet leren hoe hij zijn boosheid en andere emoties zo in de hand kan houden dat deze geen gevaar voor anderen opleveren. Dat zal hem niet op eigen kracht lukken. De dadelijke uitvoerbaarheid van het programma is in het belang van verdachte. Daarom zal de rechtbank het programma van de GBM dadelijk uitvoerbaar verklaren.
De rechtbank acht het daarnaast noodzakelijk ter voorkoming van strafbare feiten aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v, tweede lid, sub b van het Wetboek van Strafrecht op te leggen voor de duur van twee jaren in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer [persoon 5]. Gezien de poging doodslag van verdachte tegen [persoon 5], verdachtes stoornis en het matig tot hoge recidiverisico houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat verdachte zich belastend zal gedragen tegenover [persoon 5]. Daarom beveelt de rechtbank dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 5] vordert € 5.000 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Namens de benadeelde partij is door mevrouw [persoon 4] van Slachtofferhulp Nederland naar voren gebracht dat de benadeelde partij tot op heden nog last heeft van de gevolgen van zijn klaplong. Daarnaast is er ook sprake van psychische gevolgen, zoals angst en schaamte over wat hem is overkomen en de littekens die hij heeft.
De raadsman betwist het bestaan van deze gevoelens van angst en schaamte bij de benadeelde partij. De raadsman heeft daartoe ter zitting een TikTok-filmpje van de benadeelde partij [persoon 5] ingebracht. Hierop is een compilatie te zien van zijn ziekenhuisopname en littekens vergezeld van muziek in gangsterstijl, waarmee hij doet alsof hij een gangster is.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen te vermeerderen met wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. Het betreft een forse vordering, maar het had heel anders af kunnen lopen. Het TikTok-filmpje geeft een slecht signaal naar andere slachtoffers, maar dat de benadeelde partij er stoer over doet, betekent niet dat er geen sprake kan zijn van immateriële schade.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1500,-. Deze vergoeding dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de overige aangevoerde elementen niet vast te stellen zijn door de rechtbank. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [persoon 5] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van € 1500,- vermeerderd met wettelijke rente, welk bedrag bestaat uit immateriële schade.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 45, 77a, 77g, 77i, 77w, , 77wc, 77we, 77x, 77y, 77z, 77gg, 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
poging tot doodslag
Zaak B
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten
100dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
80 (tachtig) dagen, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde meewerkt aan de hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht.
Geeft aan Jeugdbescherming regio Amsterdam de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Legt op aan verdachte
de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GBM) voor de duur van
12 (twaalf) maanden, bestaande uit een ambulant programma met devolgende voorwaarden, te weten dat veroordeelde:
  • meewerkt aan individuele agressieregulatietraining bij de Bascule of een soortgelijke instelling;
  • meewerkt aan systeem- en individuele therapie bij de Bascule of een soortgelijke instelling;
  • meewerkt aan psychomotorische therapie (PMT);
  • naar school en Back on Track gaat volgens rooster;
  • meewerkt aan het vinden en behouden van een adequate vrijetijdsinvulling;
  • meewerkt aan de hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht;
  • zich zal houden aan een avondklok. Deze avondklok houdt in dat verdachte zich dagelijks tussen 19:00 uur en 07:00 uur zal bevinden in de ouderlijke woning. Deze avondklok loopt gedurende 3 maanden, tot 10 september 2020;
en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
De rechtbank wijst JBRA, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, aan om veroordeelde bij dit programma te begeleiden en heeft tot taak de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Beveelt voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat het programma van de GBM dadelijk uitvoerbaar is.
Veroordeelt verdachte tot een
vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van 2 (twee) jaren, inhoudende dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[persoon 5] , geboren op [geboortedag 2] 2003.
Beveelt dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor het geval niet aan bovengenoemde vrijheidsbeperkende maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende jeugddetentie bedraagt
3 (drie) dagenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een
maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende jeugddetentie heft de verplichtingen ingevolge de oplegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 5]toe tot een bedrag van € 1500,- (zegge: vijftienhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf het moment van de pleegdatum tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 5].
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [persoon 5] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [persoon 5] ter hoogte van € 1500,- (zegge: vijftienhonderd euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van die schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. G.S. Crince le Roy, voorzitter tevens kinderrechter,
mr. E.M. Devis en mr. H.P.E. Has, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juni 2020.
[...]