ECLI:NL:RBAMS:2020:2856

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
13/099569-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van minderjarige verdachte voor groepsbelediging wegens homoseksuele gerichtheid en belediging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 juni 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van groepsbelediging en belediging van twee mannen vanwege hun homoseksuele gerichtheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 april 2020 in Amsterdam in het openbaar beledigende uitlatingen heeft gedaan over homoseksuelen, door te roepen: 'In Amsterdam, gay is not normal'. Deze uitlatingen zijn door de rechtbank als kwetsend en in strijd met de in de samenleving gerespecteerde normen en waarden beoordeeld. De verdachte is veroordeeld tot een leerstraf voor agressieregulatie en een voorwaardelijke werkstraf. Daarnaast is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, die respectievelijk €350,- en €500,- vorderen voor immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, rekening houdend met de ernst van de beledigingen en de impact die deze uitlatingen hebben gehad op de slachtoffers. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering, om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13/099569-20
Datum uitspraak: 10 juni 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004 ,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 mei 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mevrouw A. Metselaar, namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw A. van der Velden, namens de Jeugdbescherming regio Amsterdam (hierna: JBRA) en de ouders van verdachte naar voren is gebracht.
Tevens zijn benadeelde partijen de heer [benadeelde partij 1] en de heer [benadeelde partij 2] verschenen, bijgestaan door mr. S.M. Diekstra.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
Feit 1:
hij op of omstreeks 12 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen te weten homoseksuelen wegens hun seksuele gerichtheid, door in het openbaar te zeggen en/of te roepen: "In Amsterdam, gay is not normal", in elk geval woorden van gelijke aard en/of strekking;
(art 137c lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 137c lid 2 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2:
hij op of omstreeks 12 april 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] in het openbaar mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Vieze homootjes" en/of "Kankerhomo’s" en/of ‘"Jullie kanker moeders" en/of "Kankersukkels" en/of "You are cancer homo’s" en/of
"Cancer homo’s", althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
(art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde:
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het onder 1 ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
De raadsmanheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit. De raadsman heeft aangevoerd dat de woorden ‘In Amsterdam, gay is not normal’ niet voldoende zijn om te spreken van groepsbelediging. Het motief van de wetgever achter art. 137c Sr ziet in de kern op de handhaving van de openbare orde in gevallen waarbij bevolkingsgroepen tegen elkaar worden opgezet en slechts in mindere mate op de bescherming van de eer en goede naam van individuen.
Noodzakelijk is dat verdachte opzet heeft gehad op de belediging en wel in het openbaar. Verdachte heeft direct nadat aangevers besloten de gemaakte videobeelden online te plaatsen publiekelijk afstand genomen van de uitingen die hij heeft gedaan en kenbaar gemaakt nooit de bedoeling te hebben gehad iemand te beledigen, nu hij geen intrinsieke aversie heeft tegen homoseksuelen. Dit wordt ondersteund door het feit dat hij de door hem zelf gemaakte videobeelden niet heeft verspreid. De woorden ‘In Amsterdam, gay is not normal’ bevatten naar hun aard geen grievende bewoordingen en bevatten geen formele of materiële kritiek op homoseksuelen.
Daarnaast is de kring van personen die de mondelinge opmerking van verdachte direct hebben waargenomen beperkt. Van voorwaardelijk opzet op openbare belediging is evenmin sprake. Verdachte had ook niet hoeven verwachten dat de door de aangevers gemaakte camerabeelden ter kennis zouden worden gebracht aan het grote publiek. Tot slot kunnen de uitlatingen van verdachte niet als onnodig grievend worden beschouwd.
De rechtbankis van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. De Hoge Raad heeft toetsingscriteria ontwikkeld met betrekking tot de vraag of sprake is van belediging van een groep mensen. Of sprake is van belediging van een groep mensen dient te worden beoordeeld aan de hand van drie toetsingscriteria:
is de inhoud van de uitlating beledigend, en zo ja:
neemt de context het beledigende karakter weg, en zo ja:
is de uitlating onnodig grievend?
Groepsbelediging
De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of de uitlating naar haar bewoordingen beledigend is. Om te beoordelen of een uitlating woordelijk beledigend is, dient een objectieve toets plaats te vinden waarbij van belang is of een uitlating naar algemeen spraakgebruik beledigend is. De Hoge Raad heeft overwogen dat een uitlating beledigend is wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een kwaad daglicht te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank is de uitlating ‘In Amsterdam, gay is not normal’ beledigend voor een groep mensen, te weten homoseksuelen. De vertaling hiervan is dat homoseksualiteit in Amsterdam niet normaal is. Uit die woorden volgt dat homoseksualiteit afwijkt van het normale in Amsterdam en daarmee verwerpelijk is. Homoseksuelen worden door deze uitlating als groep in diskrediet gebracht en de waardigheid van de groep wordt door de gebruikte bewoordingen ernstig aangetast.
De context van de uitlatingen
De tweede vraag die beantwoord dient te worden is of de uitlating in een bepaalde context is gedaan en zo ja in welke. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de context waarin een uitlating is gedaan het beledigende karakter van de uitlating weg kan nemen, indien de uitlating een bijdrage levert of dienstig is aan een publiek maatschappelijk debat, een geloofsopvatting of als de uitlating onder de bescherming van artistieke expressie valt. De reikwijdte van die context wordt gevormd door het recht van verdachte op vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Uit de uitlatingen blijkt niet dat verdachte door zijn uitlatingen enige maatschappelijke discussie heeft willen losmaken. Niet valt in te zien hoe het noemen van homoseksualiteit als niet normaal op de plaats en wijze zoals door verdachte gedaan op enige wijze een bijdrage levert dan wel dienstig is aan maatschappelijk debat.
De context waarbinnen verdachte de uitlatingen heeft gedaan, ontneemt dan ook niet het beledigende karakter daaraan. Aan de derde stap van het hierboven geschetste beoordelingskader wordt hierdoor niet meer toegekomen.
Opzet
Verdachte heeft ter zitting aangevoerd niet de bedoeling te hebben gehad te beledigen. De rechtbank is van oordeel, gelet op de aard en de inhoud van de uitlatingen, het feit dat verdachte de uitingen heeft gedaan op de openbare weg waar willekeurige omstanders duidelijk werden bereikt en de uitlatingen zowel door verdachte als aangevers zijn gefilmd, op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat homoseksuelen zich door zijn uitlatingen beledigd zouden voelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 12 april 2020 te Amsterdam zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten homoseksuelen, wegens hun seksuele gerichtheid, door in het openbaar te roepen: “In Amsterdam, gay is not normal”
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 12 april 2020 te Amsterdam, opzettelijk [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] in het openbaar mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: “Vieze homootjes” en “Kankerhomo’s” en “Jullie kanker moeders” en “Kankersukkels” en “You are cancer homo’s” en “Cancer homo’s”

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 70 uren waarvan 35 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde feit een straf verdient. De raadsman heeft verzocht aan verdachte een werkstraf op te leggen van 30 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank
Duidelijk is dat onderhavige zaak veel aandacht in de media heeft gekregen en voor veel commotie heeft gezorgd. Dit heeft zowel voor de benadeelde partijen als voor verdachte en zijn familie grote gevolgen gehad. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit in strafverzwarende dan wel in strafverminderende zin mee te wegen bij de strafoplegging, nu beide partijen een aandeel hebben gehad in de ontstane commotie.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het (groeps)beledigen van homoseksuelen. De uitlatingen die verdachte heeft gedaan zijn zeer kwetsend en druisen in tegen de in deze samenleving gerespecteerde normen en waarden. In Nederland, en dus ook in Amsterdam, moet iedereen zich, ongeacht ras, geaardheid, godsdienst of geloofsovertuiging veilig kunnen voelen. De uitlatingen van verdachte dragen bij aan een klimaat van onverdraagzaamheid en zijn daarmee uiterst ongewenst en laakbaar. Uit de ontstane commotie blijkt temeer dat dergelijke uitlatingen onacceptabel zijn.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan belediging van de heer [benadeelde partij 1] en de heer [benadeelde partij 2] . Verdachte heeft deze aangevers bewust beledigd vanwege hun seksuele geaardheid. Uit de aangiften blijkt ook dat aangevers zich nu niet meer vrij voelen om op bepaalde plekken hand in hand te lopen en dat neemt de rechtbank hem kwalijk.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door first offenders.
Het betreffen in de onderhavige feiten de volgende oriëntatiepunten:
  • (aanzetten tot) discriminatie: 30 uur taakstraf;
  • belediging: 20 uur taakstraf.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 1 mei 2020. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het briefrapport van de Raad van 6 februari 2020, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte is opgemaakt.
De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat de media-aandacht in deze zaak grote impact heeft gehad op verdachte en zijn ouders. Verdachte moet fouten kunnen maken, maar moet ook de consequenties van zijn gedrag aanvaarden. De Raad heeft geadviseerd aan verdachte de leerstraf TaCt op te leggen en een voorwaardelijke werkstraf met de bijzondere voorwaarden dat verdachte zal meewerken aan de begeleiding van IFA, de hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht en de maatregel Toezicht en Begeleiding. Verdachte heeft tot nu toe nog niet kunnen profiteren van hulpverlening en daarom acht de Raad deze bijzondere voorwaarden afdoende.
JBRA heeft zich aangesloten bij het advies van de Raad.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om aan te sluiten bij de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd en daarmee af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank houdt rekening met de ernst en hoeveelheid beledigingen die zijn geuit naar de slachtoffers en weegt dit als strafverzwarende omstandigheid mee.
De rechtbank zal aan verdachte een leerstraf en een voorwaardelijke werkstraf opleggen. De leerstraf zal een agressieregulatietraining inhouden, zodat recidive op dit vlak in de toekomst kan worden voorkomen. De werkstraf zal in voorwaardelijke vorm worden opgelegd. Er zijn verschillende zorgen met betrekking tot de verdachte en daarom wordt de maatregel Toezicht en Begeleiding nodig geacht. Gelet op de adviezen van de Raad en JBRA zullen daaraan diverse bijzondere voorwaarden worden verbonden om herhaling te voorkomen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman van de benadeelde partij, mr. S. Diekstra, heeft de vordering ter zitting toegelicht. De raadsman heeft hierbij verwezen naar de ingediende vordering. De raadsman heeft daarbij opgemerkt dat aangever zich onveilig voelt op straat en in zijn eer en goede naam is aangetast.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe te wijzen voor een bedrag van € 350,-, te vermeerderen met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk te verklaren. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met de immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare zaken wordt opgelegd en het feit dat er meerdere incidenten hebben plaatsgevonden die hebben bijgedragen aan de schade, terwijl verdachte niet bij al die incidenten betrokken was.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting naar voren gebracht dat sprake is van enige schuld bij de benadeelde partij, omdat de schade door het eigen handelen groter is geworden dan had gemoeten. Daarnaast is er sprake geweest van meerdere incidenten waar verdachte niet verantwoordelijk voor kan worden gehouden. De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren om een signaal af te geven naar de benadeelde partij dat door het eigen handelen het recht op schadevergoeding is verwerkt. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen tot € 150,-.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit in zijn eer of goede naam is aangetast.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 350,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [benadeelde partij 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van € 350,- vermeerderd met de wettelijke rente, welk bedrag bestaat uit immateriële schade.
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] :
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman van de benadeelde partij, mr. S. Diekstra, heeft de vordering ter zitting toegelicht. De raadsman heeft hierbij verwezen naar de ingediende vordering. De raadsman heeft daarbij opgemerkt dat aangever zich onveilig voelt op straat en in zijn eer en goede naam is aangetast. Er is daarnaast PTSS vastgesteld bij aangever en het feit dat verdachte in zijn interview zou hebben gesuggereerd dat aangever het feit zou hebben uitgelokt, zorgt voor veel verontwaardiging.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe te wijzen voor een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk te verklaren. De officier van justitie heeft hierbij rekening gehouden met de immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare zaken wordt opgelegd, de psychische gevolgen voor de benadeelde partij en het feit dat er meerdere incidenten hebben plaatsgevonden waar verdachte niet bij betrokken was die hebben bijgedragen aan de schade.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting naar voren gebracht dat er sprake is van enige schuld bij de benadeelde partij, omdat de schade door het eigen handelen groter is geworden dan had gemoeten. Daarnaast is er sprake geweest van meerdere incidenten waar verdachte niet verantwoordelijk voor kan worden gehouden.
De raadsman betwist daarnaast dat de benadeelde partij lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis, nu de diagnose As II blijkens de stukken is uitgesteld. Hier is dus nog geen uitsluitsel over.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren om een signaal af te geven naar de benadeelde partij dat door het eigen handelen het recht op schadevergoeding is verwerkt. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering te matigen tot € 150,-.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit in zijn eer of goede naam is aangetast en de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, zoals blijkt uit de als productie 2 overgelegde medische verklaring, waarin de GZ-psycholoog Najjarkakhaki PTSS-symptomen bij de benadeelde partij heeft vastgesteld, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [benadeelde partij 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van € 500,- vermeerderd met de wettelijke rente, welk bedrag bestaat uit immateriële schade.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 137c, 266 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun homoseksuele gerichtheid
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan in totaal 60 (zestig) uren, te weten:
een taakstraf in de vorm van de
leerstrafTaCt Regulier van 35 (vijfendertig) uren
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de leerstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 17 dagen;
en:
een taakstraf in de vorm van een
werkstrafvan 25 (vijfentwintig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 12 dagen.
Beveelt dat een gedeelte van deze taakstraf, te weten de werkstraf
groot 25 uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde zal meewerken aan begeleiding vanuit IFA;
  • dat veroordeelde zal meewerken aan alle hulpverlening die de jeugdreclassering nodig acht.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van € 350,- (zegge: driehonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 1] ter hoogte van € 350,- (zegge: driehonderdvijftig euro). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van die schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe tot een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [benadeelde partij 2] ter hoogte van € 500,- (zegge: vijfhonderd). Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van die schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. Devis, voorzitter,
mrs. G.S. Crince Le Roy en H.P.E. Has, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juni 2020.