ECLI:NL:RBAMS:2020:2844

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
13/751115-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot medeplichtigheid aan plofkraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2020 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Osnabrück in Duitsland. De opgeëiste persoon, geboren in 1985 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, is gedetineerd in een Nederlandse penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht zijn voldoende omschreven in het EAB. De opgeëiste persoon wordt beschuldigd van medeplichtigheid aan een plofkraak die op 10 februari 2016 heeft plaatsgevonden in Twist, Duitsland. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten voldoen aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij is vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de garantie is gegeven dat hij zijn straf in Nederland zal ondergaan indien hij wordt veroordeeld. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake is van schending van het ne bis in idem-beginsel, aangezien de opgeëiste persoon niet eerder is berecht voor de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. De beslissing is genomen in het belang van een goede rechtsbedeling, waarbij de rechtbank de argumenten van de officier van justitie heeft gevolgd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751115-20
RK nummer: 20/1186
Datum uitspraak: 28 mei 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 februari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 januari 2020 door het
Amtsgericht Osnabrück(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 mei 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht.
Vanwege de maatregelen die door de rechtbank zijn genomen in verband met de uitbraak van het coronavirus is de opgeëiste persoon via telehoren gehoord vanuit de Penitentiaire Inrichting.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel uitgevaardigd door het
Amtsgericht Osnabrückvan 23 augustus 2018, dossiernummer: 246 Gs 281/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdenking niet voldoende concreet is en dat op grond daarvan de overlevering dient te worden geweigerd. Subsidiair heeft hij verzocht de zaak aan te houden om daar nader onderzoek naar te doen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de feiten in het EAB genoegzaam zijn omschreven. De opgeëiste persoon wordt ervan beschuldigd medeplichtig te zijn geweest bij een plofkraak op 10 februari 2016 te Twist. De opgeëiste persoon zou de onderbrenging van de daarbij gebruikte Audi RS4 mogelijk hebben gemaakt en zou dat voertuig alsmede een ook bij de plofkraak gebruikte Opel Vectra hebben uitgerust met onder meer de voor de plofkraak noodzakelijke explosieven. Nu de feitsomschrijving in het EAB is gespecificeerd naar pleegdatum, pleegplaats en de rol van de opgeëiste persoon, is de rechtbank van oordeel dat voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Het specialiteitsbeginsel is voldoende gewaarborgd. De rechtbank ziet geen reden om de behandeling van de vordering aan te houden
.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplichtigheid aan opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is; en
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De officier van justitie van het
Staatsanwaltschaft Osnabrückheeft op 21 april 2020 de volgende garantie gegeven:
“Refererend aan uw aanvraag van 20-04-2020 garandeer ik hiermede, dat de strafrechtelijk vervolgde, indien hij na zijn overdracht vanuit Nederland rechtsgeldig tot een vrijheidsstraf (zonder proeftijd) wordt veroordeeld, ingevolge artikel 5 nummer 3 van het Kaderbesluit 2008/909/JI van 27 november 2008 (COUNCIL FRAMEWORK DECISION 2008/909/JHA of 27th November 2008 on the application of the principle of mutual recognition to judgements in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving deprivation of liberty for the purpose of their enforcement in the European Union) ter tenuitvoerlegging aan Nederland zal worden overgedragen.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op strafbare feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Duitse autoriteiten plaats te vinden. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de plofkraak in Duitsland is gepleegd zodat de rechtsorde daar is geschonden. Ook het bewijs bevindt zich grotendeels in Duitsland en het onderzoek is in Duitsland aangevangen. Bovendien worden de medeverdachten in Duitsland vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Evenredigheid

Standpunten ter zitting
De raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren, omdat dit in strijd zou zijn met het evenredigheidsbeginsel. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de onderhavige zaak al bekend was bij de Duitse autoriteiten ten tijde van de behandeling van een eerdere strafzaak in Duitsland, waarvoor de opgeëiste persoon destijds is overgeleverd. De onderhavige zaak is toen besproken, maar was niet als strafbaar feit tenlastegelegd en is dus niet inhoudelijk behandeld. Het ligt meer in de rede om deze strafzaak over te dragen aan Nederland, omdat de auto die voor de plofkraak is gebruikt in Nederland is gestolen. Daarbij heeft de opgeëiste persoon in de vorige strafzaak maanden in voorlopige hechtenis gezeten in Duitsland alvorens zijn zaak inhoudelijk werd behandeld. De raadsman heeft subsidiair verzocht om te onderzoeken of verdachte ook middels telehoren bij de zitting in Duitsland aanwezig kan zijn en meest subsidiair om, voor het geval de overlevering wordt toegestaan, pas kort voor de inhoudelijke behandeling feitelijk over te leveren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden toegestaan, omdat Duitsland, door het uitvaardigen van het EAB, kenbaar heeft gemaakt de opgeëiste persoon strafrechtelijk te willen vervolgen. Er is geen sprake van een uitzonderlijke situatie die ertoe leidt dat de overlevering moet worden geweigerd of dat de opgeëiste persoon via telehoren aanwezig moet kunnen zijn bij de zitting in Duitsland.
Oordeel van de rechtbank
Een beroep op het evenredigheidsbeginsel kan alleen bij hoge uitzondering slagen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203). Van een dergelijke uitzonderlijke situatie is niet gebleken. Dat deze zaak eerder inhoudelijk had kunnen worden behandeld, gedeeltelijk ook vervolgd kan worden in Nederland of dat de opgeëiste persoon mogelijk lang in voorarrest zal moeten doorbrengen, zijn niet dergelijke uitzonderlijke situaties en kunnen niet leiden tot weigering van de verzochte overlevering. De rechtbank ziet hierin ook geen aanleiding om de zaak aan te houden, teneinde te onderzoeken of de opgeëiste persoon middels telehoren aanwezig kan zijn bij de zitting in Duitsland.

8.Ne bis in idem

De feiten waarvoor overlevering wordt verzocht zijn mogelijk al (deels) besproken tijdens de behandeling van een eerdere strafzaak tegen de opgeëiste persoon, waarvoor hij destijds is overgeleverd naar Duitsland. Met de raadsman stelt de rechtbank vast dat er geen sprake is van schending van het ne bis in idem beginsel (het verbod op dubbele bestraffing), omdat uit het dossier en het onderzoek ter zitting niet is gebleken dat de opgeëiste persoon is berecht voor het feit waarvoor de overlevering is verzocht.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 48, 157 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Osnabrück(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 mei 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.