In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2020 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Osnabrück in Duitsland. De opgeëiste persoon, geboren in 1985 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, is gedetineerd in een Nederlandse penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht zijn voldoende omschreven in het EAB. De opgeëiste persoon wordt beschuldigd van medeplichtigheid aan een plofkraak die op 10 februari 2016 heeft plaatsgevonden in Twist, Duitsland. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten voldoen aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij is vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de garantie is gegeven dat hij zijn straf in Nederland zal ondergaan indien hij wordt veroordeeld. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake is van schending van het ne bis in idem-beginsel, aangezien de opgeëiste persoon niet eerder is berecht voor de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. De beslissing is genomen in het belang van een goede rechtsbedeling, waarbij de rechtbank de argumenten van de officier van justitie heeft gevolgd.