ECLI:NL:RBAMS:2020:2841

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
13/214462-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende woningoverval door minderjarige met vuurwapen en munitie

Op 12 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2002, die zich schuldig heeft gemaakt aan een gewapende woningoverval. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 4 september 2019, waarbij de verdachte samen met anderen onder bedreiging van een vuurwapen een horloge heeft gestolen van een persoon in zijn woning. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 27 februari 2020 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. M.D. Braber, de vordering heeft ingediend en de verdediging werd gevoerd door mr. J. Sietsma. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft verklaard dat zij niet op de hoogte was van de diefstal van het horloge en dat de dreiging met geweld niet gericht was op het stelen van het horloge. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld in vereniging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 191 dagen jeugddetentie en de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen opgelegd. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte een vuurwapen en munitie in haar bezit had, wat een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid met zich meebracht. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar gebrekkige ontwikkeling en de noodzaak voor behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.214462.19
Datum uitspraak: 12 maart 2020
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende op het adres [adres] , [plaats] ,
thans gedetineerd te: [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.D. Braber, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. J. Sietsma, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [naam 2] namens het Leger des Heils (hierna: LdH) en de vader van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd - ten laste gelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan
Feit 1:
een gewapende woningoverval in vereniging op 4 september 2019 te [plaats] waarbij onder bedreiging van een vuurwapen een horloge is gestolen van [persoon] , subsidiair een poging daartoe.
Feit 2:
een gewapende woningoverval in vereniging op 4 september 2019 te [plaats] waarbij onder bedreiging van een vuurwapen geprobeerd is geld of goederen af te persen van [persoon] .
Feit 3:
het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 4 september 2019 te [plaats] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit. Verdachte heeft verklaard dat zij tot aan de eerste zitting niet wist dat het horloge gestolen was en heeft ook geen opzet gehad op het stelen van het horloge. De dreiging met geweld was niet gericht op het stelen van het horloge. Er blijkt daarom uit het dossier niet dat er bij verdachte sprake is geweest van dubbel opzet.
De rechtbank is met de officier van justitie en anders dan de raadsman van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde diefstal met geweld in vereniging van het horloge. Uit onder andere de aangifte en de verklaring van verdachte blijkt dat één van de mededaders de telefoon van de aangever heeft afgepakt, door de jaszakken en portemonnee van aangever is gegaan en daarna door het huis is gelopen en de slaapkamer van aangever in is gegaan waar het horloge zich bevond, terwijl verdachte onder bedreiging van een wapen heeft geprobeerd geld afhandig te maken van aangever. Gelet op de omstandigheid dat verdachte samen met haar mededaders, na overleg daartoe, de woning van aangever is binnengetreden om aangever af te persen voor een geldbedrag, maakt dat er kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking en is de diefstal van het horloge uit die woning een onderdeel van wat zich daar heeft afgespeeld. Gelet op het vooraf besproken plan was de opzet van verdachte gericht op het plegen van een overval met geweld in vereniging waarmee de opzet van verdachte zich ook uitstrekt over de handelingen die haar mededaders hebben verricht. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van de diefstal met geweld. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde dan ook bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
op 4 september 2019 in de voor de nachtrust bestemde tijd te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, uit een woning gelegen aan de [adres] een horloge, dat toebehoorde aan [persoon] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, waarbij zij, verdachte en haar mededaders, een vuurwapen op het lichaam van voornoemde [persoon] hebben gericht en gericht gehouden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 4 september 2019 in de voor de nachtrust bestemde tijd te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, in een woning gelegen aan de [adres] , ter uitvoering van het door verdachte en haar mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door met bedreiging met geweld [persoon] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag dat toebehoorde aan [persoon] , naar voornoemde [persoon] zijn toegegaan waarna zij, verdachte en haar mededaders, een vuurwapen op het lichaam van voornoemde [persoon] hebben gericht en gericht gehouden en daarbij hebben geroepen: “geef me het geld”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 4 september 2019 te [plaats]
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Crvena Zastava (CZ), type 70, kaliber 7.65mm Browning zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad en
- munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten twee patronen van het merk HP, kaliber 7.65mm Browning voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte de (poging tot) beroving onder druk van haar medeverdachten zou hebben begaan. De rechtbank kan niet uitsluiten dat er bepaalde incidenten zijn voorgevallen die verdachte als druk heeft kunnen ervaren, maar dit staat niet in de weg aan de strafbaarheid van verdachte. Uit de WhatsApp gesprekken die zich in het dossier bevinden, blijkt zelfs dat verdachte een leidende rol heeft gehad in de voorbereiding en dat zij zelf al plannen had gemaakt hoe zij het geld zou gaan besteden. De rechtbank acht het derhalve niet aannemelijk dat er sprake is van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregelen

Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 primair, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna ook te noemen: PIJ-maatregel).
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel een te zware reactie zou zijn op deze feiten. Uit het triple persoonlijkheidsonderzoek (hierna: PO) komt naar voren dat niet eerder intensieve forensische behandeling is ingezet en daarom lijkt er ruimte voor twijfel over de onmiddellijke noodzaak van die maatregel. Verdachte volgt op dit moment therapie in de JJI, doet haar best op school en heeft weer goed contact met vader. Uit het PO komt naar voren dat er sprake is van verminderde toerekenbaarheid en daarnaast is verdachte first offender en toont inzicht in haar gedrag.
De raadsman verzoekt de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie op te leggen voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met bijzondere voorwaarden op te leggen. Verdachte moet de kans krijgen om in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel ambulant te worden behandeld en eerst ook van een ander traject te profiteren. De raadsman verwijst hierbij naar een uitspraak van rechtbank Dordrecht (ECLI:NL:RBDOR:2010:BN7331) waar ondanks de adviezen van deskundigen toch geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en het opleggen van een maatregel in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met haar twee mededaders, na voorafgaand overleg en getroffen voorbereidingen, schuldig gemaakt aan een gewapende gewelddadige beroving van haar vader in zijn woning. Verdachte heeft hierbij zelf haar vader met een geladen vuurwapen bedreigd door het vuurwapen enige tijd op hem gericht te houden. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij op deze brute wijze inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van haar eigen vader. Verdachte en haar mededaders zijn volledig voorbijgegaan aan de angst die zij op deze wijze hebben gecreëerd bij haar vader, die deze feiten als buitengewoon bedreigend heeft ervaren. Verdachte en haar mededaders hebben alleen aan hun eigen geldelijk gewin gedacht.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een overtreding van de Wet wapens en munitie. Het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en kan tevens ernstige gevolgen voor de vrije Nederlandse samenleving hebben.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
Het betreffen in de onderhavige zaken de volgende oriëntatiepunten:
- overval woning: vanaf 6 maanden jeugddetentie. Strafverzwarende omstandigheden zijn aanleiding om de strafmaat te verhogen. Iedere strafverzwarende omstandigheid telt daarbij in beginsel voor 60 uur taakstraf, dan wel 1 maand jeugddetentie. Strafverzwarende omstandigheden in deze zaak zijn:
o fysiek geweld;
o bedreiging met een wapen
o georganiseerd karakter van de groep.
In afwijking van de landelijke oriëntatiepunten, hanteert de rechtbank Amsterdam ten aanzien van het voorhanden hebben van een vuurwapen hogere uitgangspunten, namelijk in plaats van 6 weken jeugddetentie geld als uitgangspunt een jeugddetentie vanaf 3 maanden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 7 november 2019 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens een misdrijf is veroordeeld. Zij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • Het milieuonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, Pro Justitia rapport opgemaakt door [naam 3] en [naam 1] op 17 februari 2020.
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door [naam 4] op 17 februari 2020;
  • Psychiatrisch Pro Justitia rapport opgemaakt door [naam 5] , kinder- en jeugdpsychiater op 17 februari 2020;
Uit het Psychologisch en Psychiatrisch Pro Justitia rapport van 17 februari 2020 blijkt het volgende. In onderhavig onderzoek wordt geconcludeerd dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een norm overschrijdend gedragsstoornis met beperkte pro sociale emoties, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en een disharmonisch intelligentieprofiel. Er is tevens sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een stoornis in cannabisgebruik (nu in remissie in geslotenheid). Ten aanzien van de tenlastegelegde feiten kan gesteld worden dat verdachte op respectloze en grensoverschrijdende wijze met de ander, voornamelijk iemand die dichtbij staat, omgaat en bedreiging en agressie lijkt in te zetten als middel om haar doel te bereiken. Deze handelswijze past bij de vastgestelde norm overschrijdend gedragsstoornis en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Verdachte wordt niet geremd door adequate gewetensfuncties of een ontwikkeld empathisch vermogen. Ze is egocentrisch ingesteld en gericht op directe behoeftebevrediging. Deze aanwezige problematiek an sich leidt echter niet per se tot een verminderde mate van vrijheid om haar wil te bepalen, en ze zou over voldoende gedragsalternatieven moeten kunnen beschikken om andere keuzes te maken. Tegelijkertijd wordt duidelijk dat verdachte al jarenlang opgroeit in een pedagogisch en affectief tekortschietend milieu waarbij het haar ontbrak aan adequaat toezicht en begrenzing. De relatie met vader was en is precair, waardoor ze steeds meer haar eigen gang is gegaan. Ze heeft in de jonge jaren onvoldoende geleerd om impulsen te reguleren, om te gaan met grenzen en behoeftes uit te stellen. Vanuit haar disharmonische intelligentieprofiel lukt het haar onvoldoende om in situaties die actie vragen, doordacht te handelen en overzicht te behouden (waarbij ze rekening houdt met de lange termijn consequenties). Door haar onderontwikkelde identiteit is ze nog onvoldoende kritisch op haar eigen gedragingen, maar ook op de gedragingen van de ander. Ze wil graag gezien en gewaardeerd worden en laat zich beïnvloeden door de negatieve peergroup waar ze onderdeel van uit wil maken.
Onvoldoende duidelijk is geworden in hoeverre haar stoornis in cannabisgebruik van invloed is geweest op de haar tenlastegelegde feiten. Alles overwegend zijn onderzoekers van mening dat de tenlastegelegde feiten verdachte in een verminderde mate zijn toe te rekenen. Om de ontwikkeling van verdachte te bevorderen en de kans op recidive te beperken, is behandeling noodzakelijk. Van belang is dat zij meer zicht krijgt op haar manier van interacteren met derden, waarbij zij leert om relaties, zowel richting vader alsook richting peergroup, op een adequate manier vorm te geven. Onderzoekers hebben verscheidene kaders overwogen waarin bovengenoemde behandeldoelen aangepakt kunnen worden. Een gedragsbeïnvloedende maatregel of een andere voorwaardelijke behandelmaatregel is naar de mening van onderzoekers niet geïndiceerd, omdat de problematiek te ernstig is en de mogelijkheden en de (op lange termijn) bereidheid tot deelname hieraan beperkt aanwezig lijken te zijn. Onderzoekers zijn van mening dat de ernst van de problematiek, de ernstige opvoedingsonmacht en het hoge recidiverisico, langdurige behandeling in een justitiële jeugdinrichting noodzakelijk maken en wel binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Hiertoe is een afweging gemaakt volgens de wegingslijst PIJ-indicatie, waarbij de volgende domeinen de noodzaak van deze maatregel onderbouwen: psychopathologie en disfunctioneren (ze disfunctioneert op meerdere levensgebieden en er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis), delict en recidiverisico, ontwikkelingsmogelijkheden (het stimuleren van een adequate dagbesteding in de zin van scholing, passend bij haar cognitieve vaardigheden), sociaal netwerk (er is onvoldoende sprake van een steunend adequaat netwerk), begeleiding- en behandelmogelijkheden, noodzaak gedwongen kader en geen alternatief (hoewel er niet eerder intensieve forensische behandeling is opgelegd, is de verwachting, vanwege door haar in het verleden getoonde ambivalente motivatie, dat een minder stringent kader onvoldoende resultaat zal bieden) Daarnaast zijn de sociaal-contextuele omstandigheden van [verdachte] te ongunstig om, in een voorwaardelijk kader, tot afdoende gedragsverandering te kunnen komen.
Ter zitting heeft het LdH naar voren gebracht dat verdachte veel behoefte heeft aan structuur en nog geen weerstand kan bieden tegen de invloeden van buiten. Zo hebben zich binnen de JJI een aantal incidenten voorgedaan waarin verdachte verkeerde keuzes maakt. Verdachte heeft hulp nodig bij het maken van de juiste keuzes en daarom heeft het LdH zich geconformeerd aan het advies van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Het LdH gunt het verdachte om zich opnieuw, op een positieve manier te kunnen ontwikkelen.
Ter zitting heeft de Raad naar voren gebracht dat verdachte een zeer beschadigd meisje is en dat er sprake is van affectieve en pedagogische tekortkomingen. Vader heeft gedaan wat hij kon, maar is onmachtig. Vanuit het overlevingsmechanisme van verdachte heeft een ontwikkelingsstagnatie op meerdere gebieden plaatsgevonden. Vanwege de ernst van de problematiek en de onmacht in het opvoeden is langdurige behandeling nodig. De problemen zijn dusdanig groot dat indien verdachte zonder intensieve behandeling naar buiten gaat er sprake is van een groot herhalingsgevaar. Verdachte is niet in staat zelf verantwoordelijkheid te dragen voor hulpverlening in een open setting. Binnen een ambulant kader zal er risico zijn op manipulatief gedrag en schijnaanpassing. De Raad adviseert aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten ernstige en ook gewelddadige delicten betreffen. Verdachte dient hiervoor bestraft te worden in de vorm van een jeugddetentie. Gelet op de aard van de problematiek van verdachte en het hoge recidiverisico is intensieve behandeling noodzakelijk om herhaling te voorkomen. Gebleken is dat de benodigde behandeling met forensische aanpak uitsluitend binnen een residentiele setting van een JJI kan plaatsvinden. Andere alternatieven zijn, hoewel uitdrukkelijk onderzocht, niet aanwezig.
Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater, de Raad en de jeugdreclassering in hun rapporten vermelden en ter zitting naar voren hebben gebracht, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De rechtbank houdt er bij de straftoemeting rekening mee dat verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar is geacht. De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat om af te wijken van de duur van de door de officier van justitie gevorderde jeugddetentie. Verdachte volgt thans in de JJI therapie en heeft baat bij de structuur die haar daar geboden wordt. De rechtbank acht het daarom in het belang van een gunstige ontwikkeling van verdachte dat zij zo spoedig mogelijk zal worden behandeld in het kader van de PIJ-maatregel. De rechtbank zal daarom geen onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen die het voorarrest te boven gaat.
Beslag
Uit het dossier volgt dat een pistool van het merk Crvena Zastava, type 70, kaliber 7.65mm Browning en twee patronen munitie van het merk HP, kaliber 7.65mm Browning
en een dreigbrief voor [persoon] in beslag zijn genomen.
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een pistool van het merk Crvena Zastava, type 70, kaliber 7.65mm Browning en twee patronen munitie van het merk HP, kaliber 7.65mm Browning, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een dreigbrief voor [persoon] , is nog onderdeel van verder politieonderzoek. Deze brief zal daarom bewaard worden ten behoeve van de rechthebbende.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 45, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 191 (honderd eenennegentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 191 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte
de maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een pistool van het merk Crvena Zastava, type 70, kaliber 7.65mm Browning en twee patronen munitie van het merk HP, kaliber 7.65mm Browning.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
een dreigbrief voor [persoon] .
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.C. van Dam van Isselt, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. G.M. Beunk en A.S. Dogan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 maart 2020.
[...]