parketnummers: 11/860158-10 en 11/720146-09 (tul)
[Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 september 2010
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum] in 1992,
wonende te [plaats],
thans gedetineerd in de Hartelborgt, 3202 LJ Spijkenisse, Borgtweg 1,
hierna: verdachte.
Raadsman mr. B.A. Fijma, advocaat te Zwijndrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 augustus 2010, waarbij de officier van justitie mr. W.J.A. Struik, de verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 26 maart 2010 te Dordrecht met bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen aan hem haar tas met inhoud af te geven.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en baseert zijn standpunt op de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] (hierna: aangeefster);
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het ten laste gelegde feit geen verweer gevoerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft geconstateerd dat - nu verdachte het feit heeft bekend - de situatie als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, zich voordoet.
De rechtbank kan derhalve volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 26 augustus 2010;
- de aangifte van aangeefster.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 maart 2010 te Dordrecht met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met
geweld, [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas (inhoudende onder andere een portemonnee en geld), toebehorende aan die [slachtoffer], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [slachtoffer]
- een ijzeren pin heeft voorgehouden
en
- de woorden "Geef hier die tas" heeft toegevoegd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
6 De strafbaarheid van de verdachte
6.1 De rapporten van de deskundigen
Uit het door P.L.Th. Reijnen, psychiater i.o., en Th. Bakkum, forensisch psychiater, over verdachte uitgebrachte rapport van 14 juli 2010 komt onder meer het navolgende naar voren:
"Betrokkene is een 18-jarige jongen die een licht verstandelijke handicap heeft. Tevens is betrokkene verslaafd aan alcohol en aan verschillende soorten drugs (speed, cocaïne, cannabis, hasj, XTC en GHB), wat momenteel in (gedwongen) remissie is, en heeft een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling doorgemaakt met anti-sociale gedragsproblematiek tot gevolg."
"Onder invloed van zijn persoonlijkheidsstoornis, versterkt door drugs- en/of alcoholgebruik, handelde betrokkene impulsief, egocentrisch en zelfzuchtig zonder relativeringsvermogen over wat de consequenties van zijn daad zouden kunnen zijn.
Ten tijde van het drugs- en/of alcoholgebruik gebeurde dit in zeer ernstige mate, waarbij betrokkene zijn gedrag onvoldoende heeft aangepast of in staat is gebleken zichzelf en anderen hiertegen te beschermen.
Bovenstaande maakt, naar mening van de rapporteur, dat onder invloed van drugs- en of alcohol, en onderliggend door zijn persoonlijkheidsontwikkeling met ernstige anti-sociale trekken ontstaan uit een gebrekkige ontwikkeling en zijn lichte verstandelijke handicap, hij onvoldoende in staat is de gevolgen van zijn gedrag te doorzien. Betrokkene moet hierom verminderd toerekeningsvatbaar geacht worden."
Uit het door J.F.L.M. van Kemenade, GZ-psycholoog, over verdachte uitgebrachte rapport van 13 juli 2010 komt onder meer het navolgende naar voren:
"Bij betrokkene zijn geen tekenen gevonden die wijzen op de aanwezigheid van een psychiatrische stoornis op het gebied van stemming, angst of psychose. De belangrijkste bevinding is dat hij op een zwak begaafd intellectueel niveau functioneert. Betrokkene is een persoon die veel structurering nodig heeft. De structuur kreeg hij tot zijn 12e in onvoldoende mate."
"De zwakbegaafdheid zorgt ervoor dat betrokkene omgevingsafhankelijk is. Het gebruik van amfetamine zorgt ervoor dat zijn gedrag impulsief wordt. Hij handelt dan naar wat er in hem opkomt en de gewetensfuncties vallen weg."
"Dat betrokkene verwaarloosd werd en vanwege zijn zwakbegaafdheid structuur nodig heeft kan hem niet worden verweten. Hem kan wel verweten worden dat hij onder invloed een tasjesroof pleegde. Hij wist namelijk dat hij onder invloed van speed abnormaal gedrag zou kunnen vertonen. Alles overwegende acht de rapporteur betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar."
6.2. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de conclusies van voormelde rapporten op grond van de onderbouwing ervan en legt deze ten grondslag aan haar beslissing. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voornoemde deskundigen, voldoende vast is komen te staan dat het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor het door hem gepleegde strafbare feit.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden. Hij heeft tevens gevorderd aansluitend aan verdachte op te leggen de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) voor de duur van twee jaren.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft er op gewezen dat verdachte ten tijde van de zitting al vijf maanden heeft vastgezeten. Hij heeft betoogd dat voor het ten laste gelegde feit, waarbij geen letsel is opgetreden, deze eis niet passend is. Hij heeft dan ook een straf bepleit gelijk aan de duur van het voorarrest. Indien de rechtbank aan een langere straf denkt, heeft de verdediging verzocht er rekening mee te houden dat verdachte tijdens zijn verblijf in de jeugdinrichting een zeer positieve en goede band met zijn vader heeft opgebouwd. Verdachte zou zelf graag de kans krijgen bij zijn vader te gaan wonen. Zijn vader kan waarschijnlijk zelfs voorzien in een baan voor verdachte bij het bedrijf in de haven waar hij werkt. Zodoende wordt verdachte de structuur geboden die hij zo nodig heeft. De raadsman wijst in dit verband op het rapport van de psycholoog die het wonen bij zijn vader als een optie heeft geadviseerd. De raadsman heeft verzocht geen onvoorwaardelijke of voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een straatroof waarbij een tas, inhoudende een portemonnee en geld, werd buitgemaakt. Bij het nietsvermoedend inladen van de boodschappen werd het slachtoffer plotseling door verdachte bedreigd met een ijzeren pin om haar tas af te staan. Eenmaal de tas verkregen, is verdachte hard weggelopen. Verdachte heeft zich bij het plegen van deze lafhartige daad uitsluitend door zijn eigen gewin laten leiden. Verdachte heeft hierbij geen enkel oog gehad voor het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lang de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Voor een feit als het onderhavige, dat behalve voor de direct betrokkene, ook voor de samenleving verontrustend is, komt naar het oordeel van de rechtbank alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een forse jeugddetentie op zijn plaats is. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf van twaalf maanden jeugddetentie recht doet aan het door verdachte gepleegde feit.
De rechtbank volgt de officier van justitie echter niet in zijn eis aan verdachte aansluitend de PIJ-maatregel op te leggen. De rechtbank vindt in de persoon van verdachte aanleiding in deze zaak voor een andere afdoening te kiezen.
In de rapportages komt verdachte naar voren als een persoon met een licht verstandelijke handicap dan wel als iemand die zwakbegaafd is. Verdachte is hierdoor sterk omgevingsafhankelijk. De PIJ-maatregel is door zowel de psychiater, de psycholoog als de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), al dan niet in voorwaardelijke zin overwogen en geadviseerd. De rechtbank heeft in haar overwegingen betrokken dat zonder een strikte regulerende structuur weliswaar een groot risico op terugval in de huidige problematiek met een groot risico op recidive van het delictgedrag aanwezig is, maar ook dat verdachte geen criminele attitude heeft. De criminaliteit komt meer voort uit consequenties van verwaarlozing dan uit intrinsieke criminele intenties.
De rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat niet in voldoende mate is voldaan aan het gevaarzettingscriterium om aan verdachte een PIJ-maatregel op te leggen. Zij zal derhalve niet overgaan tot het opleggen van de PIJ-maatregel, in welke vorm dan ook. Wel onderschrijft de rechtbank het oordeel van de Raad dat verdachte zou worden overvraagd in zijn mogelijkheden indien aan hem een voorwaardelijke PIJ-maatregel zou worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de door de psycholoog in zijn rapport geschetste mogelijkheid dat verdachte na vrijlating bij zijn vader gaat wonen in dit geval de voorkeur geniet. De rechtbank heeft ter zitting kennis genomen van de intenties en bereidheid van de vader om verdachte bij hem te laten wonen, via hem aan werk te laten komen en structuur in zijn leven te bieden.
De rechtbank is tevens van oordeel dat verdachte hierbij begeleid moet worden door de reclassering en voorts dat hij ambulant behandeld en begeleid dient te worden in verband met in ieder geval zijn verslavingsproblematiek. De rechtbank wijst er op dat de begeleiding en behandeling afgestemd moeten worden op het niveau van de verdachte.
Gezien het voorgaande ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding een deel van de jeugddetentie, te weten zes maanden, voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door Bouman GGZ, door wie verdachte al werd begeleid in verband met een eerdere veroordeling, mogelijk.
De rechtbank zal een jeugddetentie van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, opleggen.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Dordrecht van 11 februari 2010 ten uitvoer zal worden gelegd. (Bij dat vonnis is als bijzondere voorwaarde opgelegd dat verdachte zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de aanwijzingen van Bouman GGZ.)
De raadsman van verdachte heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen dan wel voorwaardelijk op te leggen of om te zetten in een proeftijd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij vonnis van de rechtbank Dordrecht is veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden. De proeftijd is ingegaan op 26 februari 2010. Verdachte heeft zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en heeft daarmee de algemene voorwaarde overtreden. Daarom zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
9 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5 vermelde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van twaalf (12) maanden, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bouman GGZ; ook als dit inhoudt een behandeling bij het Dok, de Waag of een soortgelijke instelling;
- draagt Bouman GGZ op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 11 februari 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 11/720146-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een jeugddetentie voor de duur van drie (3) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr.drs. T.F. van der Lugt, voorzitter, mr. G.J. Schiffers-Hanssen en mr. E.H. van der Steeg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.E.M Broeders, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 september 2010.
Mr. Van der Steeg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 26 maart 2010 te Dordrecht met het oogmerk om zich en/of
een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld, [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een tas (inhoudende
onder andere een portemonnee en geld), in elk geval van enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat hij, verdachte, die [slachtoffer]
- een mes en/of een ijzeren pin althans een scherp voorwerp heeft voorgehouden
en/of
- de woorden "Geef hier die tas", althans woorden van gelijke dreigende aard
en/of strekking heeft toegevoegd;
Parketnummers: 11/860158-10 en 11/720146-09 (tul)
Vonnis d.d. 9 september 2010