In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter oordeelt dat de aanvaardbare termijn voor de moeder om zich te bewijzen nog niet is verstreken. De moeder, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. MJ.R. Roethof, heeft aangegeven dat zij al jaren vecht voor de terugplaatsing van haar kinderen en dat zij positieve stappen heeft gezet in haar ontwikkeling. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft echter geadviseerd om de kinderen niet terug te plaatsen, omdat er zorgen zijn over de veiligheid en de geschiktheid van de woning van de moeder. De kinderrechter heeft de GI aangespoord om de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken om onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel, maar benadrukt dat de moeder een eerlijke kans moet krijgen om te laten zien dat zij in staat is om voor haar kinderen te zorgen.
De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen te verlengen tot 7 oktober 2020, met de mogelijkheid voor de moeder om de omgang met haar kinderen uit te breiden met vakanties en overnachtingen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI de omgangsmomenten moet uitbreiden, zodat er zicht komt op de pedagogische vaardigheden van de moeder. De beslissing is genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen, waarbij de kinderrechter rekening houdt met de positieve stappen die de moeder heeft gezet en de noodzaak om de kinderen een eerlijke kans te geven om bij hun moeder te wonen.