ECLI:NL:RBAMS:2020:2759

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2020
Publicatiedatum
2 juni 2020
Zaaknummer
C/13/681766 / JE RK 20-289
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinshereniging en kinderbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 mei 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter oordeelt dat de aanvaardbare termijn voor de moeder om zich te bewijzen nog niet is verstreken. De moeder, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. MJ.R. Roethof, heeft aangegeven dat zij al jaren vecht voor de terugplaatsing van haar kinderen en dat zij positieve stappen heeft gezet in haar ontwikkeling. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft echter geadviseerd om de kinderen niet terug te plaatsen, omdat er zorgen zijn over de veiligheid en de geschiktheid van de woning van de moeder. De kinderrechter heeft de GI aangespoord om de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken om onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel, maar benadrukt dat de moeder een eerlijke kans moet krijgen om te laten zien dat zij in staat is om voor haar kinderen te zorgen.

De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen te verlengen tot 7 oktober 2020, met de mogelijkheid voor de moeder om de omgang met haar kinderen uit te breiden met vakanties en overnachtingen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI de omgangsmomenten moet uitbreiden, zodat er zicht komt op de pedagogische vaardigheden van de moeder. De beslissing is genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen, waarbij de kinderrechter rekening houdt met de positieve stappen die de moeder heeft gezet en de noodzaak om de kinderen een eerlijke kans te geven om bij hun moeder te wonen.

Uitspraak

Beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Amsterdam
Zaakgegevens : C/13/681766 / JE RK 20-289
datum uitspraak: 25 mei 2020

beschikking verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van
de Gecertificeerde Instelling JEUGDBESCHERMING REGIO AMSTERDAM, hierna te noemen
de GI,
gevestigd te Amsterdam,
betreffende

de minderjarigen [minderjarigen] ,

[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2] ,geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] .

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , is de moeder.

De kinderrechter merkt de moeder als belanghebbende aan.

Het verdere procesverloop

De kinderrechter houdt rekening met de beschikking van 7 april 2020, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Bij deze beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verlengd tot 7 april 2021 en een machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verleend tot uiterlijk 7 juni 2020 onder aanhouding van het overige deel van het verzoek.
De kinderrechter heeft kennis genomen van de aanvullende stukken van de GI binnengekomen bij de rechtbank op 25 mei 2020, waaronder een adviesverslag van Spirit, een aanvulling op het gezinsplan, een verslag van een overleg van de hulpverlenende instanties en een verslag van de GI tem behoeve van de onderhavige zitting.
Op 25 april 2020 heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren opnieuw plaatsgevonden.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. MJ.R. Roethof en telefonisch door mevrouw Pecheva, tolk
Bulgaars.
- de heer [naam] , namens de GI.

De nadere standpunten

De GI heeft gepersisteerd bij het resterende deel van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing, welk verzoek ter zitting van 7 april 2010 is beperkt tot zes maanden. De GI heeft onder meer verklaard dat de GI voornemens is de Raad te verzoeken onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel. Het rapport van het NIFP uit 2018 is leidend geweest in het beleid dat is uitgezet. Sinds ongeveer een half jaar heeft moeder positieve stappen gezet en de omgangsmomenten met de kinderen zijn uitgebreid. Aan de andere kant is moeder zelf ook debet geweest aan het tijdsverloop omdat zij in het verleden haar toestemming weigerde voor onderzoek en therapie voor de kinderen. Als de kinderen bij de moeder teruggeplaatst worden vreest de GI dat er geen zicht meer zal zijn op de veiligheid van de kinderen. De moeder heeft veel meegemaakt en is nu in therapie, maar dit traject is net gestart. De kinderen zitten nu drie jaar in het pleeggezin en het gaat goed met hen. Duidelijk is dat [minderjarige 1] goed gehecht is in het pleeggezin. Een thuisplaatsing heeft meer risicofactoren dan dat de kinderen in het pleeggezin blijven. Zo is onduidelijk is of er een geschikte woning zal zijn en hoe het zal gaan tussen de jongens en hun zusje, dat bij de moeder woont. Het is een lastige afweging geweest maar de GI volgt het advies van Spirit om de kinderen niet terug te plaatsen bij de moeder. Het is in het belang van de kinderen dat zij bij de pleegouders zullen opgroeien. De GI wil, als het verzoek wordt toegewezen, de omgang uitbreiden met vakanties en met overnachtingen.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling onder meer verklaard dat zij al jaren vecht voor haar kinderen en dat zij wil dat ze thuis komen. In 2018 konden de kinderen niet naar de moeder terug omdat haar woning niet geschikt was, en nu lijkt hetzelfde te gebeuren. Zij heeft alles gedaan wat ze kon om aan de voorwaarden die aan terugplaatsing werden gesteld, te voldoen. De communicatie met de hulpverleners is moeizaam verlopen en de hulpverleners waren moeilijk bereikbaar. Hierdoor zijn vertragingen opgelopen. Nu zijn de kinderen drie jaar in het pleeggezin waar ze zijn gehecht. Ook worden telkens in de rapporten onjuistheden vermeld. De moeder heeft positieve stappen gezet en nu wil zij weer moeder kunnen zijn voor al haar kinderen. Zij heeft gezondheidsklachten gekregen door de situatie. Ook als de kinderen weer bij haar wonen zal de moeder blijven meewerken met de hulpverlening. De moeder wil dat de omgangsregeling met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgebreid met vakanties en overnachtingen.
De raadsvrouw van de moeder heeft tijdens de mondeling behandeling onder meer aangevoerd dat zij vindt dat de GI niet overtuigend overkomt in het advies om de kinderen niet terug te plaatsen en dat het advies daarom al niet moet worden gevolgd. Er lijkt voor de veilige weg te worden gekozen. De hulpverlening kijkt erg naar het verleden. De moeder is van ver gekomen en is enorm gegroeid en zij verdient een fair chance. Het tijdverloop is niet aan de moeder te wijten. Er worden door de GI geen redenen gegeven die aan een thuisplaatsing in de weg staan. De doelen zijn behaald. Er moet duidelijkheid komen en die ligt bij terugplaatsing bij de moeder. Als dat niet gebeurt is de vraag wat dit betekent voor de ontwikkeling van [minderjarige 2] , die naar zijn moeder terug wil. Dit is onvoldoende meegewogen in de eindconclusie van de GI. De moeder zal zich blijven houden aan de afspraken met de GI. Die angst van de GI is ongegrond. In 2018 heeft het NIFP al aangegeven dat de moeder de zorg voor de kinderen weer aan kon en dat de uithuisplaatsing destijds traumatisch is geweest. De raadsvrouw verzoekt de uithuisplaatsing te beëindigen.

De beoordeling

Sinds de NIFP rapportage is er vanuit de rechtbank ingezet om de moeder een eerlijke kans (fair chance) te geven om zich te bewijzen en te laten zien dat zij de zorg voor de kinderen aan kan. Door diverse omstandigheden heeft het traject vertraging opgelopen, waardoor de moeder die eerlijke kans nog steeds niet heeft gekregen. Uit de diverse tussenbeschikkingen van de rechtbank van de afgelopen periode blijkt duidelijk dat de GI moeder deze eerlijke kans geboden dient te krijgen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank nog niet gebeurd. De rechtbank betreurt het dat de GI al een besluit heeft genomen over het perspectief van de kinderen voordat moeder deze eerlijke kans heeft gekregen en wijst erop dat een beslissing over gezag niet door de GI maar door de rechtbank wordt genomen, na advies van de Raad voor de Kinderbescherming. Moeder heeft flinke stappen gezet, lijkt haar huisvesting en financiën redelijk op orde te hebben en volgt therapie voor haar eigen problematiek. [minderjarige 2] geeft aan dolgraag bij moeder te willen wonen. [minderjarige 1] is hier ambivalenter in dan zijn broertje. De twijfel over het perspectief van de kinderen is dan ook terug te vinden in de rapporten en verslagen van de hulpverlenende instanties.
Naar het oordeel van de kinderrechter is de aanvaardbare termijn thans nog niet verstreken. Duidelijk is dat de moeder positieve stappen heeft gezet. De GI heeft verklaard dat de Raad voor de Kinderbescherming zal worden verzocht onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel. De kinderrechter dringt er bij de GI op aan dit onderzoek vandaag of morgen aan te vragen. Hangende dat onderzoek zal de moeder een eerlijke kans geboden moeten worden om te laten zien dat onder haar zorg de kinderen niet ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Daarvoor is het nodig dat de GI de omgangsmomenten tussen moeder, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitbreidt met overnachtingen en vakanties.
De Raad zal hangende het onderzoek, kunnen beoordelen hoe het met de kinderen gaat als ze bij de moeder zijn, en zicht krijgen op de pedagogische vaardigheden van de moeder als de kinderen bij haar verblijven. De kinderrechter zal, alles overziend, het resterende deel van de machtiging uithuisplaatsing toewijzen, nu een thuisplaatsing van de kinderen op dit moment prematuur is.
De GI heeft ter zitting nog aangegeven contact op te nemen met het HVO met bericht dat de moeder met het oog op deze eerlijke kans, geschikte huisvesting voor haar en al haar kinderen, dient te hebben.
Op grond van al het vorenstaande acht de kinderrechter een verdere verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk in het belang van hun verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). Met uitdrukkelijke inachtneming van het hiervoor overwogene.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 7 juni 2020 tot uiterlijk 7 oktober 2020;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mr. P.B. Martens, kinderrechter, in tegenwoordigheid van J.O. van Saase-Zaagman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 28 mei 2020
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam