ECLI:NL:RBAMS:2020:275

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
13/741024-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak in vereniging met meerdere verdachten te Amsterdam

Op 16 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van woninginbraak in vereniging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 28 januari 2018, waarbij de verdachte samen met anderen een woning in Amsterdam binnenging en een autosleutel heeft gestolen. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzittingen van 19 december 2019 en 16 januari 2020 gevolgd, waarbij de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, de vordering heeft gedaan en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.M. Keizer, vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van de inbraak in de buurt was en dat er sterke aanwijzingen zijn dat hij betrokken was bij de inbraak, mede door de verklaringen van medeverdachten en het bewijs dat is verzameld tijdens het onderzoek. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig geacht, omdat hij geen aannemelijke verklaring kon geven voor zijn aanwezigheid in de omgeving van de woning. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs vond voor de gestelde schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/741024-18
Datum uitspraak: 16 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
19 december 2019 en 16 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ruijs, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.M. Keizer naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 januari 2018, omstreeks 1.20 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen een of meer (auto)sleutel(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking van een (cilinder)slot van een deur (van die woning).

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er geen rechtstreeks bewijs van de betrokkenheid van verdachte bij het gepleegde strafbare feit is.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 28 januari 2018 om 1.20 uur komt de politie na een melding van een woninginbraak ter plaatse op de [adres 2]. Zij zien dat het cilinderslot uit de toegangsdeur ligt. Als zij de deur openen komen drie personen uit de woning, die vervolgens wegrennen. Eén persoon wordt direct aangehouden. Dit blijkt later medeverdachte [medeverdachte 1] te zijn. Een tweede persoon, medeverdachte [medeverdachte 2], wordt achter een geparkeerde auto aangetroffen. Onder deze auto liggen bovendien handschoenen en een loopsleutel. Als derde persoon wordt verdachte even later in de buurt aangehouden. Hij voldoet aan het signalement van een van de drie personen die uit de woning zijn weggerend (Noord-Afrikaans uiterlijk, slank/tenger, licht baardje). De verbalisanten beschrijven dat hij bij de aanhouding hijgt en warm aanvoelt. Tijdens het sporenonderzoek in de woning worden onder meer een schoenafdruk van het merk Prada en een schoenafdruk van het merk Nike aangetroffen. Verdachte droeg tijdens zijn aanhouding Prada-schoenen. [medeverdachte 1] droeg tijdens zijn aanhouding Nike-schoenen. Uit de woning blijkt een autosleutel te zijn gestolen. Deze sleutel wordt later aangetroffen in het politievoertuig waarin [medeverdachte 2] die nacht is vervoerd.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben bekend en zijn inmiddels ook veroordeeld voor het medeplegen van de woninginbraak. Zij hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat er een derde persoon bij de inbraak aanwezig was, maar dat dit niet verdachte is geweest. Wie die derde persoon wel was, wilden zij niet zeggen.
In de gegeven omstandigheden mag van verdachte worden verlangd dat hij een aannemelijke verklaring geeft voor zijn aanwezigheid in de omgeving van de woning waar de inbraak heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft verklaard dat hij op het verkeerde moment op de verkeerde plaats was en dat hij niets heeft gedaan. Hij ging die avond met vrienden, onder wie [medeverdachte 2], iets drinken in de stad. Op een bepaald moment is hij weggegaan. Hij hoorde de politie en toen is hij teruggelopen om te kijken wat er aan de hand was. Volgens verdachte was hij geschrokken van de politie en kon het daarom zijn dat de politie dacht dat hij aan het hijgen was.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Verdachte liep midden in de nacht in een woonwijk waar hij zelf niet woont. Hij heeft geen details willen geven over zijn bewegingen van die avond, bijvoorbeeld waar hij was geweest en naar welk café hij zou gaan, en hij heeft geen namen willen noemen van de vrienden met wie hij zou hebben afgesproken. Dat verdachte is geschrokken van de politie is geen verklaring voor het feit dat hij hijgde en warm aanvoelde, terwijl het midden in de nacht en winter was. Bovendien past dit niet bij zijn eigen verklaring dat hij politie hoorde en terugliep om te kijken wat er aan de hand was.
Alles in onderling verband bezien en met het uitblijven van een aannemelijke verklaring van verdachte, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Het staat voor de rechtbank dan ook wel vast dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met hun verklaringen hebben geprobeerd om verdachte uit de wind te houden. Zij zijn samen met verdachte in de woning geweest en toen de politie arriveerde zijn zij op de vlucht geslagen. De rechtbank concludeert dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking van de drie verdachten. Aan de overtuiging van de rechtbank draagt bij dat verdachte op 18 januari 2018 met [medeverdachte 1] is gecontroleerd door de politie naar aanleiding van een melding dat er personen aan voordeuren van woningen voelden.
Het ten laste gelegde feit is daarmee bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 28 januari 2018 gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen een autosleutel toebehorende aan [persoon], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak van een cilinderslot van een deur van die woning.

5.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Verdachte is daarvoor strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die maximaal gelijk is aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een inbraak in een woning. Zij hebben het cilinderslot uit de deur gehaald en de woning overhoop gehaald. Woninginbraken geven mensen het gevoel niet meer veilig te zijn in hun eigen woning. Bovendien zorgt het voor onrust bij omwonenden. Zij zijn bezorgd dat hen hetzelfde kan overkomen. Verdachte heeft met geen ander doel gehandeld dan zijn eigen financiële gewin en heeft geen rekening gehouden met de gevolgen voor het slachtoffer.
Uit het strafblad van verdachte van 26 november 2019 blijkt dat hij zich eerder schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten, waaronder diefstal met braak. De straffen die aan hem zijn opgelegd hebben hem er niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte is op 1 maart 2018 geschorst. Uit het reclasseringsrapport van 17 december 2019 volgt dat verdachte zich heeft onttrokken aan de bijzondere voorwaarden die hem bij deze schorsing waren opgelegd. Omdat verdachte in de tussentijd in België is komen vast te zitten, is het toezicht in overleg met het Openbaar Ministerie niet geretourneerd. Dit was wel de intentie van de reclassering, omdat verdachte zich tijdens de toezichtperiode niet hield aan afspraken en geen openheid van zaken gaf. Ook de behandeling bij De Waag kwam niet van de grond vanwege onvoldoende medewerking. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. Zij adviseert daarom een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft op de zitting van 19 december 2019 verklaard slechte ervaringen met de reclassering te hebben en geen toezicht van de reclassering te willen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Deze oriëntatiepunten schrijven voor een woninginbraak een gevangenisstraf van drie maanden voor, bij recidive te verhogen naar een gevangenisstraf van vijf maanden. De rechtbank ziet geen reden om van deze oriëntatiepunten af te wijken. Ook ziet zij, gelet op het advies van de reclassering en de houding van verdachte, geen reden om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Zij zal daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden opleggen, met aftrek van voorarrest. De rechtbank ziet geen reden om de voorlopige hechtenis op te heffen, zoals door de verdediging verzocht.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon] vordert € 1.300,- aan vergoeding van materiële schade en € 585,- dan wel € 350,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De gevorderde schade is betwist. De raadsman van verdachte heeft daartoe aangevoerd dat uit de overgelegde offerte niet blijkt wat er is behandeld en of dit in enig verband staat met het ten laste gelegde feit. Ook is onduidelijk of er daadwerkelijk nog elf behandelingen hebben plaatsgevonden. Volgens de verdediging is de immateriële schade onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank overweegt als volgt.
De benadeelde partij heeft gesteld psychisch letsel te hebben opgelopen. Zij heeft toegelicht dat zij nog steeds erg angstig is en contact heeft gezocht met een psycholoog.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat voor de vergoeding van immateriële schade is vereist dat het bestaan van geestelijk letsel waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (ECLI:NL:HR:2016:2201). Alhoewel het duidelijk is dat de inbraak een impact heeft gehad op de benadeelde partij, volgt uit de onderbouwing van de vordering onvoldoende dat sprake is van zodanig psychisch letsel dat immateriële schadevergoeding kan worden toegekend. De benadeelde partij zal daarom in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De gevorderde vergoeding van materiële schade ziet op kosten van behandelingen door een psycholoog. Naar oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd dat er causaal verband is tussen de woninginbraak en de gestelde psychische schade waarvoor hulp van een psycholoog nodig is. De benadeelde partij zal daarom ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart [persoon]
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.J. Klaver, voorzitter,
mrs. B. Vogel en M.J.E. Geradts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 januari 2020.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]