ECLI:NL:RBAMS:2020:2660

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
22 mei 2020
Zaaknummer
C/13/678193 / HA RK 20-10
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van een voorzieningenrechter in kort geding wegens verplichte procesvertegenwoordiging

In deze zaak heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 26 maart 2020 uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van mr. C.M.E. de Koning, voorzieningenrechter te Amsterdam. Verzoeker, die in een kort gedingprocedure betrokken was, heeft zijn wrakingsverzoek ingediend zonder de vereiste advocaat. De procedure betreft een eis in reconventie waarbij verplichte procesvertegenwoordiging geldt. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek ingediend op 8 januari 2020, terwijl de mondelinge behandeling waarop hij zich baseert al op 3 september 2019 heeft plaatsgevonden. De secretaris van de Wrakingskamer heeft verzoeker geïnformeerd over de noodzaak van een advocaat voor het indienen van het wrakingsverzoek, maar verzoeker heeft geen advocaat kunnen vinden en heeft zijn verzoek niet laten ondertekenen door een advocaat. De Wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker niet ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat hij niet heeft voldaan aan de vereisten van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Amsterdam. De beslissing is genomen zonder mondelinge behandeling, aangezien verzoeker heeft aangegeven dat hij zijn verzoek mondeling wilde toelichten, maar de behandeling was afgelast vanwege de coronamaatregelen. De Wrakingskamer heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om de zaak aan een andere rechtbank over te dragen en heeft de onpartijdigheid van de rechter bevestigd. De beslissing van de Wrakingskamer is definitief en er staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het schriftelijk gedane en onder zaak- en rekestnummer C/13/678193 HA RK 20/10 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. C.M.E. de Koning, voorzieningenrechter te Amsterdam, hierna te noemen de rechter.

1.Verloop van de procedure

De Wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
het wrakingsverzoek met bijlagen van 8 januari 2020 ingekomen bij de griffie op 9 januari 2020;
de schriftelijke reactie van de rechter d.d. 8 januari 2020;
de brief van de secretaris van de Wrakingskamer aan verzoeker d.d. 22 januari 2020;
de e-mail van verzoeker d.d. 29 januari 2020 aan de secretaris van de Wrakingskamer;
de e-mail van verzoeker d.d. 20 februari 2020 aan de secretaris van de Wrakingskamer;
de e-mail van verzoeker d.d. 18 maart 2020 aan de secretaris van de Wrakingskamer.
De rechter heeft niet berust in het wrakingsverzoek.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek was gepland op 26 maart 2020. In verband met het Corona virus is die behandeling afgelast. Aan partijen is vervolgens de vraag voorgelegd of kon worden ingestemd met een beoordeling van het wrakingsverzoek zonder mondelinge behandeling. De rechter heeft daarmee ingestemd. Verzoeker heeft de wens te kennen gegeven zijn wrakingsverzoek mondeling toe te lichten.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1.
Bij de rechter is in behandeling een door verzoeker ingediende eis in reconventie (zaaknummer KG ZA 19-755) in een kort gedingprocedure (zaaknummer KG ZA 19-786) waarin op 17 september 2019 vonnis is gewezen en een tussenvonnis in de reconventie. In de reconventie zou op 21 januari 2020 vonnis worden gewezen.
2.2.
Bij brief van 22 januari 2020 heeft de secretaris van de Wrakingskamer aan verzoeker meegedeeld dat ingevolge artikel 4.1 van het Wrakingsprotocol rechtbank Amsterdam in procedures waarin verplichte procesvertegenwoordiging bestaat, ondertekening van het schriftelijke wrakingsverzoek door een advocaat verplicht is. In de kort gedingprocedure 17-755 waarin verzoeker het wrakingsverzoek heeft gedaan is verzoeker eisende partij en geldt verplichte procesvertegenwoordiging. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld zijn wrakingsverzoek te laten indienen door een advocaat. Tevens is verzoeker verzocht mee te delen waarom het wrakingsverzoek pas op 8 januari 2020 is ingediend, terwijl de mondelinge behandeling naar aanleiding waarvan hij de wraking heeft gedaan al op 3 september 2019 heeft plaatsgevonden.
2.3.
Bij e-mail van 29 januari 2020 heeft verzoeker laten weten dat verplichte procesvertegenwoordiging volgen hem “een onjuiste vorm van protectionisme en dus in strijd met de regels van het Europees Hof” is. Hij heeft verzocht hem twee weken de tijd te geven om een advocaat te zoeken.
2.4.
Bij e-mail van 20 februari 2020 heeft verzoeker, na rappel door de secretaris van de Wrakingskamer, laten weten dat het hem nog niet gelukt was een advocaat te vinden. Voorts heeft verzoeker laten weten “Het komt mij ook buitengewoon vreemd voor dat voor een dergelijke procedure een advocaat nodig is om te stellen”.
2.5.
Bij e-mail van 27 februari 2020 is verzoeker opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 13 maart 2020, welke zitting vervolgens op verzoek van verzoeker is verplaatst naar 26 maart 2020. Als gevolg van de maatregelen die de rechtspraak heeft genomen naar aanleiding van de Corona crisis is aan partijen bij e-mail van 18 maart 2020 meegedeeld dat de mondelinge behandeling niet doorging. Aan partijen is vervolgens de vraag voorgelegd of kon worden ingestemd met een beoordeling van het wrakingsverzoek zonder mondelinge behandeling. Aan verzoeker is voorts meegedeeld dat hij de gelegenheid zou krijgen voor een schriftelijke reactie op die van de rechter en voorts is hem verzocht in te gaan op de vraag waarom hij zijn wrakingsverzoek niet door een advocaat heeft laten indienen of ondertekenen.
2.6.
Bij e-mail van 18 maart 2020 heeft verzoeker laten weten dat hij zijn wrakingsverzoek mondeling wil toelichten en voorts dat hij zijn verzoek door een wrakingskamer van een andere rechtbank wil laten behandelen omdat de Wrakingskamer inmiddels kennis heeft genomen van de reactie van de rechter op het wrakingsverzoek en als gevolg daarvan in strijd met artikel 6.4 van het Wrakingsprotocol rechtbank Amsterdam heeft gehandeld. Voorts heeft verzoeker meegedeeld: “De stelling van een advocaat is wederom conform het protocol 4.3 niet nodig; immers iedere belanghebbende mag een procedure wraken. Het laten bijstaan door een advocaat is niet verplicht, brengt onnodig veel kosten met zich mee, en heeft geen toegevoegde waarde.”
2.7.
De rechter heeft op het wrakingsverzoek gereageerd.
2.8.
De Wrakingskamer ziet geen aanleiding de behandeling van het wrakingsverzoek aan een andere rechtbank over te dragen. Dat de rechter op verzoek van de secretaris van de Wrakingskamer schriftelijk heeft gereageerd, welke reactie op voorhand aan verzoeker is doorgezonden, betekent niet dat de Wrakingskamer buiten aanwezigheid van verzoeker contact met de rechter heeft gehad.
2.9.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel.
2.10.
Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek gedaan in een reconventionele procedure in kortgeding. Krachtens artikel 7.1 van het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbank handel/familie kan een eis in reconventie en een incidentele vordering alleen worden gedaan door een partij die bij advocaat is verschenen. Dat betekent dat door deze verplichte procesvertegenwoordiging in de hoofdprocedure, ook de indiening van een wrakingsverzoek door een advocaat dient plaats te vinden gelet op artikel 4.1 van het wrakingsprotocol rechtbank Amsterdam (zie ook: HR 28 juni 1985, NJ 1985, 836 en HR 18 december 1998, NJ 1999, 271). Verzoeker is bij herhaling in de gelegenheid gesteld zijn wrakingsverzoek alsnog door een advocaat te laten indienen dan wel te laten ondertekenen. Hij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt en uit zijn correspondentie valt af te leiden dat hij dat ook niet van plan is. Verzoeker heeft overigens evenmin toegelicht waarom hij zijn wrakingsverzoek zo laat heeft ingediend. Verzoeker zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard. Een behandeling ter zitting kan achterwege blijven.
2.11.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de rechter.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.W.J. Ros en P.B. Martens, leden en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.