ECLI:NL:RBAMS:2020:2656

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
22 mei 2020
Zaaknummer
C/13/680065 HA RK 20-60
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van bestuursrechter door verzoeker niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan gronden

In deze zaak heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 11 maart 2020 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van ing. [verzoeker] tegen mr. M.A. Broekhuis, bestuursrechter te Amsterdam. Het verzoek tot wraking is ingediend in het kader van een lopende procedure waarbij verzoeker in beroep was tegen een beslissing van het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek. Tijdens de zitting op 18 februari 2020 heeft verzoeker zijn wrakingsgronden gepresenteerd, maar de rechter heeft niet berust in het verzoek. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker niet heeft aangetoond dat de rechter blijk heeft gegeven van vooringenomenheid of de schijn daarvan heeft gewekt. De gronden voor het wrakingsverzoek mochten niet later worden aangevuld, wat leidde tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek.

De wrakingskamer heeft in haar overwegingen benadrukt dat de rechter op grond van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Verzoeker heeft niet voldoende feiten of omstandigheden aangedragen die zouden wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De beslissing van de wrakingskamer is definitief en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het mondeling gedane en onder zaak- en rekestnummer C/13/680065 HA RK 20/60 ingeschreven verzoek van:
ing. [verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. M.A. Broekhuis, bestuursrechter te Amsterdam, hierna te noemen de rechter.

1.Verloop van de procedure

De Wrakingskamer heeft kennisgenomen van:
het proces-verbaal van de zitting van de enkelvoudige kamer op 18 februari 2020 met daaraan gehecht de pleitnota van verzoeker;
de brief met producties van verzoeker van 23 februari 2020 ingekomen ter griffie op 26 februari 2020;
de e-mail van verzoeker van 2 maart 2020 met het verzoek de behandeling van het wrakingsverzoek aan te houden;
de schriftelijke reactie van de rechter ingekomen op 2 maart 2020;
de reacties van verzoeker per e-mail van 7 en 8 maart 2020 naar aanleiding van de brief van de algemeen secretaris van de Wrakingskamer van 5 maart 2020 (per abuis gedateerd op 5 februari 2020).
De rechter heeft niet berust in het wrakingsverzoek.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1.
Bij de rechter is in behandeling het beroep van verzoeker tegen de beslissing van het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek tot afwijzing van het verzoek van verzoeker de namen van acht deskundigen openbaar te maken (zaaknummer AMS 18/6736).
2.2.
Blijkens het proces-verbaal heeft verzoeker verklaard: “Ik ga u nu wraken. U bent gewraakt over het griffierecht. We hebben dit helemaal uitgesproken. Griffierecht is kommawerk en u blijft er maar op terugkomen. Dus u zit hier te kwader trouw.”
2.3.
Bij brief van 5 maart 2020 is aan verzoeker namens de Wrakingskamer verzocht mee te delen of het proces-verbaal van 18 februari 2020 met daarin opgenomen de gronden tot wraking, dat niet in het bijzijn van verzoeker is opgemaakt, nog aanleiding geeft tot commentaar ten aanzien van de daarin weergegeven wrakingsgronden.
2.4.
Bij e-mail van 8 maart 2020 heeft verzoeker als volgt gereageerd: “Ik ben alleen in bezit van een procesverbaal van de zitting, zijnde een letterlijk (incompleet) verbatim van de zitting. Daar staat uiteraard in het geheel niet mijn gronden van de wraking. Een aantal hoofd-gronden voor mijn wraking heb ik u reeds d.d. 23 februari 2020 toegezonden per mail( zie [website] en afgegeven d.d. 28 februari 2020 bij de Griffie. En die gronden zal ik nader aanvullen en toelichten tijdens de wraking zitting).”
2.5.
De rechter heeft op het verzoek gereageerd. Op hetgeen is aangevoerd wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
2.6.
De wrakingskamer overweegt als volgt. In artikel 8:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht is bepaald dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Verzoekende partij dient de redengevende feiten en omstandigheden gemotiveerd aan te geven zodra deze hem bekend zijn geworden, in dit geval dus ter terechtzitting.
2.7.
De wrakingskamer ziet geen aanleiding de behandeling van het wrakingsverzoek aan te houden totdat is beslist op de klacht van verzoeker bij het bestuur van deze rechtbank en op de aangifte van verzoeker tegen de rechter. De afhandeling van klacht en de aangifte regarderen de wrakingskamer niet, omdat het oordeel of de rechter vooringenomen is uitsluitend toekomt aan de wrakingskamer.
2.8.
Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt niet dat verzoeker argumenten ten grondslag heeft gelegd aan zijn stelling dat de rechter vooringenomen is jegens hem, althans de objectief gerechtvaardigde schijn daarvan heeft gewekt. Daartoe uitgenodigd door de griffier van de wrakingskamer heeft verzoeker bij e-mailberichten van 7 en 8 maart 2020 weliswaar gereageerd, maar niet gesteld op welk punt zijn wrakingsverzoek in het proces-verbaal van de zitting onjuist is weergegeven.
2.9.
Nu door verzoeker op de zitting van 18 februari 2020 niet is aangevoerd dat en waarom uit de gang van zaken ter terechtzitting volgt dat de rechter blijk heeft gegeven van vooringenomenheid dan wel de schijn daarvan heeft gewekt en de gronden van het wrakingsverzoek niet later alsnog mogen worden aangevuld, is het verzoek kennelijk niet ontvankelijk. Overigens heeft de Wrakingskamer in de brief van 23 februari 2020 geen nadere gronden aangetroffen of een verduidelijking van het standpunt van verzoeker. Een behandeling ter zitting kan daarom achterwege blijven.
2.10.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de rechter.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, A.W.J. Ros en P.B. Martens, leden en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.