ECLI:NL:RBAMS:2020:2649

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
20 mei 2020
Zaaknummer
C/13/679692 / KG ZA 20-129
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geluidsnormen en aanpassing vloer in appartement binnen VvE

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 1 mei 2020, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een kort geding aangespannen tegen gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vanwege geluidsoverlast die zij ervaren vanuit het appartement van gedaagden. De eisers zijn sinds 14 november 2017 eigenaar van hun appartement, terwijl gedaagden sinds 23 september 2004 eigenaar zijn van het bovengelegen appartement. Beide partijen zijn lid van de Vereniging van Eigenaars (VvE) Pericles, waarbinnen specifieke geluidsnormen zijn vastgesteld in het splitsingsreglement. Artikel 20 lid 2 van dit reglement vereist dat de contactgeluidsisolatie van de vloer minimaal +15 dB bedraagt. Uit een geluidsisolatieonderzoek van KGI Groep blijkt dat de tegelvloer van gedaagden niet voldoet aan deze norm, wat aanleiding geeft tot de vordering van eisers om de vloer te verwijderen of aan te passen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 maart 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eisers vorderen onder andere dat gedaagden binnen een maand de vloer aanpassen en een deskundigenrapport overleggen waaruit blijkt dat de vloer voldoet aan de eisen van het splitsingsreglement. Gedaagden hebben verweer gevoerd en betwist dat de vloer moet worden verwijderd, onder andere omdat zij van mening zijn dat de vloer voldoet aan de geluidsnormen en dat er geen klachten zijn ontvangen van eerdere bewoners.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vloer van gedaagden niet voldoet aan de norm van +15 dB en dat de geluidshinder die eisers ervaren onrechtmatig is. Gedaagden zijn veroordeeld om ervoor te zorgen dat de vloer uiterlijk op 30 juni 2020 voldoet aan de norm, op straffe van een dwangsom. Daarnaast zijn gedaagden verplicht om een deskundigenrapport over te leggen en de veroordelingen bij eventuele verkoop van hun appartement aan de koper op te leggen. De proceskosten zijn voor gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/679692 / KG ZA 20-129 MvW/MvG
Vonnis in kort geding van 1 mei 2020
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 24 februari 2020,
advocaat mr. A.E.R.B. Snel te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. E.L. van de Water te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] , [eiser 2] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd.

1.De procedure

Op de mondelinge behandeling van 4 maart 2020 hebben [eiser 1] en [eiser 2] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarnaast ook een pleitnotitie.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in een proces-verbaal. Vervolgens is de procedure pro forma aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen daar uitvoering aan te geven.
Bij brief met producties van 2 april 2020 van hun advocaat hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verzocht om voortzetting van de procedure. Bij brief van 3 april 2020 van hun advocaat hebben [eiser 1] en [eiser 2] verzocht om vonnis te wijzen.
Vervolgens is aan partijen een laatste schriftelijke termijn gegeven.
Op 9 april 2020 hebben [eiser 1] en [eiser 2] gereageerd en hun eis gewijzigd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben op 15 april 2020 gereageerd en producties ingediend.
Van [eiser 1] en [eiser 2] is op 17 april 2020 een reactie ontvangen op de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ingediende producties.
Daarna is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn sinds 14 november 2017 eigenaar van het appartement [adres 1] in [woonplaats] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn sinds 23 september 2004 eigenaar van het bovengelegen appartement aan de [adres 2] , waarin over bijna het gehele vloeroppervlak een tegelvloer ligt.
2.2.
Partijen zijn lid van de Vereniging van Eigenaars Pericles (hierna: de VvE). De splitsingsakte waarbij de VvE is opgericht omvat de vaststelling van het splitsingsreglement. In artikel 20 lid 2 van het splitsingsreglement van de VvE staat het volgende:

Ter beperking van hinderlijke contactgeluiden, zoals het lopen en schuiven van meubilair, zijn min of meer harde vloerbedekkingen zoals vilt, kurk(ment), kurk(parket), parket, plavuizen, linoleum en dergelijke verboden, tenzij ten genoegen van het bestuur kan worden aangetoond dat de contactgeluidsisolatie van de kale vloer inclusief de vloerbedekking een waarde bereikt van:
Isolatie-indexwaarde voor contactgeluid (Ico) is plus vijftien of meer. Dit betekent dat harde vloerbedekking zoals hiervoor bedoeld uitsluitend is toegestaan wanneer het aanbrengen op deskundige wijze geschiedt met een “zwevende” vloer, zodat deze vloerbedekking niet in rechtstreeks contact staat met de ondervloer of de wanden en geen hinder kan ontstaan voor de overige eigenaars en gebruikers. Het hiervoor in dit lid 2 bepaalde is niet van toepassing voor sanitaire ruimten en voor privé-gedeelten welke op nivo 1 zijn gelegen.”
2.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn in augustus 2018 naar elders verhuisd, waarna hun appartement aan de [adres 1] tot begin april 2019 heeft leeggestaan.
2.4.
Met ingang van 1 april 2019 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun appartement verhuurd aan [naam] op grond van een tijdelijke huurovereenkomst voor de duur van een jaar. Sindsdien vormt de door [eiser 1] en [eiser 2] ervaren geluidsoverlast van [naam] en haar kinderen een continue durende discussie tussen partijen, waarbij ook de VvE betrokken is (geweest).
2.5.
Bij brief van 11 oktober 2019 van hun advocaat hebben [eiser 1] en [eiser 2] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gesommeerd de tegelvloer in hun appartement te verwijderen. Bij brief van 23 oktober 2019 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] meegedeeld hieraan geen gehoor te zullen geven.
2.6.
KGI Groep heeft een geluidsisolatie onderzoek verricht in het appartement van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en daarover gerapporteerd. In dat rapport van 29 oktober 2019 staat onder meer het volgende:
“Het doel van het onderzoek is om de huidige geluidisolatie van de woningscheidende vloerconstructie te bepalen en te toetsen aan de eisen conform het geluidbeleid van gemeente [woonplaats] . (…)
De volgens de NEN 5077 bepaalde contactgeluidisolatie tussen verblijfsgebieden van woningen van derden onderling dienen dan ten minste +5 dB te bedragen conform het (oude) Bouwbesluit. (…)
Onder 6 (Resultaten en conclusies) staat onder meer het volgende:
De bestaande woningscheidende constructie inzake het contactgeluid voldoetnietaan de genoemde eisen. Hiervoor adviseren we om op de bestaande tegelvloer een fermacell2E32 of Carpet Cushion 11mm icm:vloerbedekking te plaatsen. (…)”
2.7.
Bij e-mail van 24 december 2019 van hun advocaat hebben [eiser 1] en [eiser 2] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gevraagd om in overleg te treden over verwijdering van de tegelvloer uit hun appartement. Verder hebben zij in deze e-mail [gedaagde 1] en [gedaagde 2] meegedeeld dat de geluidsnorm van + 15 dB in het splitsingsreglement strenger is dan de norm van + 5 dB waaraan KGI Groep heeft getoetst en hun nieuwe vloer aan de norm in het splitsingsreglement zal moeten voldoen.
2.8.
Bij e-mail van 15 januari 2020 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (de advocaat van) [eiser 1] en [eiser 2] bericht dat volgens het rapport van KGI Groep hun tegelvloer niet hoeft te worden verwijderd. Verder staat in deze e-mail dat de samenstelling van het bestuur van de VvE medio mei 2020 zal wisselen en het wachten is op een reactie van het nieuwe bestuur van de VvE.
2.9.
Bij brief van 17 januari 2020 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de huurovereenkomst met [naam] opgezegd tegen 31 maart 2020. Omdat [naam] pas per 1 mei 2020 een nieuwe woning kan betrekken, heeft zij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verzocht om een maand langer in het appartement te mogen blijven. Zij hebben met dit verzoek ingestemd.
2.10.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn van plan hun appartement te verkopen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen – samengevat en na wijziging van eis – [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen:
I. om binnen een maand de tegelvloer te verwijderen en verwijderd te houden en een vloer aan te (doen) brengen die voldoet aan de eisen van het splitsingsreglement op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag tot een maximum van € 50.000,00;
II. om binnen een maand een deskundigenrapport over te leggen waaruit blijkt dat de vloer voldoet aan het splitsingsreglement op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag tot een maximum van € 50.000,00;
III. om bij tussentijdse verkoop van hun appartement de veroordelingen uit dit vonnis met betrekking tot de vloer aan de koper op te leggen en notarieel vast te leggen, op straffe van een boete van € 20.000,00;
IV. tot betaling van de proces- en nakosten.
3.2.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben het volgende aan hun vordering ten grondslag gelegd. Zij ervaren ernstige geluidsoverlast vanuit het boven hun appartement gelegen appartement van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn als lid van de VvE gehouden het splitsingsreglement na te leven. In artikel 20 lid 2 van het splitsingsreglement staat dat een vloer een minimale contactgeluidisolatie dient te hebben van +15 dB. Uit het rapport van KGI Groep volgt dat de vloer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet voldoet aan een mildere norm van +5 dB en dus ook niet aan de strengere norm in het splitsingsreglement. Daarmee handelen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig jegens [eiser 1] en [eiser 2] , zodat de vloer moet worden verwijderd. Er bestaat geen rechtsgrond om een instructie van het nieuwe bestuur van de VvE af te wachten.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben, voor zover van belang, het volgende verweer gevoerd. Onder de tegelvloer ligt een geluiddempende rubberen ondervloer. Zij hebben van 2004 tot augustus 2018 in hun appartement gewoond. Van vorige bewoners van het appartement van [eiser 1] en [eiser 2] hebben zijn nimmer klachten ontvangen en van [eiser 1] en [eiser 2] slechts één keer. [eiser 1] en [eiser 2] zijn weinig verdraagzaam geweest jegens [naam] en hebben geklaagd over ieder geluid van haar of haar kinderen. Bewoners van een appartement dienen leefgeluiden van elkaar te accepteren. Tussen partijen was afgesproken dat de geluidsmeting zou worden verricht met en zonder kleden op de vloer, maar het onderzoek is uiteindelijk uitgevoerd zonder kleden op de vloer. Dat maakt het rapport onvolledig. De rechtsvoorganger van [eiser 1] en [eiser 2] had ook het naastgelegen appartement in eigendom en heeft van twee appartementen één gemaakt. De dragende muur tussen deze appartementen is toen verwijderd. Het valt niet uit te sluiten dat bij het terugplaatsen van de dragende muur een geluidslek is ontstaan. Een reactie van het nieuwe bestuur dient te worden afgewacht, mede omdat in de algemene ledenvergadering gaat worden gestemd over thema’s als ‘vloeren’ en ‘geluidsoverlast’.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van [eiser 1] en [eiser 2] vloeit uit de aard van hun vorderingen voort.
4.2.
In de verhouding tussen appartementseigenaren moet het antwoord op de vraag welke hinder aanvaardbaar is, en daarmee geduld moet worden, en welke niet (meer), worden gezocht in de artikelen 5:37 en 6:162 Burgerlijk Wetboek. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is dit afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend, en de mogelijkheid en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen, mede gelet op de daaraan verbonden kosten.
4.3.
Zowel [eiser 1] en [eiser 2] als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn als appartementseigenaren en leden van de VvE gebonden aan het bepaalde in het splitsingsreglement. In deze kwestie is door de VvE met artikel 20 van het splitsingsreglement zelf invulling gegeven aan de relevante geluidsnorm. Dit artikel heeft tot doel geluidshinder tegen te gaan en is in die zin maatgevend. Schending van dit artikel weegt dan ook zwaar.
4.4.
Uit het rapport van KGI Groep volgt dat de gemeten waarde van de vloer niet voldoet aan de norm in het (oude) bouwbesluit van Ico +5 dB. Daarmee staat vast dat de tegelvloer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet voldoet aan de voor leden van de VvE toepasselijke norm van Ico + 15 dB in artikel 20 lid 2 van het splitsingsreglement. Dat KGI Groep de meting heeft verricht zonder kleden op de tegelvloer, doet niet af aan de gemeten waarde van de tegelvloer. De enkele stelling dat mogelijk een geluidslek is ontstaan bij het terugplaatsen van een dragende muur in de woning van [eiser 1] en [eiser 2] , is onvoldoende om niet te kunnen uitgaan van de conclusie in het rapport van KGI Groep. Zoals overwogen, weegt schending van het splitsingsreglement zwaar, maar ookde overige omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen.
4.5.
De norm in het splitsingsreglement strekt ertoe een objectieve maatstaf te geven bij discussies over onrechtmatigheid van hinder. Dat [eiser 1] en [eiser 2] volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] makkelijk over geluid klagen, wat overigens door hen wordt betwist, legt dan ook geen gewicht in de schaal. Dat geldt ook voor het standpunt van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat de tegelvloer is gelegd op een geluiddempende rubberen ondervloer, wat weer door [eiser 1] en [eiser 2] wordt betwist. Wat daar ook van zij, de vloer voldoet met of zonder ondervloer niet aan de norm in het splitsingsreglement. Tot slot hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat artikel 20 lid 2 van het splitsingsreglement door de leden van de VvE op korte termijn zal worden gewijzigd en een minder strenge geluidnorm voor vloeren zal worden ingevoerd, zodat ook dit standpunt geen gewicht in de schaal legt.
4.6.
Het resultaat van het vorenstaande is dat tegenover de door [eiser 1] en [eiser 2] ervaren geluidshinder en de daarmee gepaard gaande overtreding van artikel 20 lid 2 van het splitsingsreglement geen omstandigheden staan die voldoende gewicht in de schaal leggen om die geluidshinder niet onrechtmatig te achten.
4.7.
Het gaat erom dat in de woning van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een vloer komt te liggen die voldoet aan de toepasselijke norm in het splitsingsreglement. Of dit resultaat wordt bereikt door de huidige vloer te verwijderen, met alle kosten van dien, of door een vloer te leggen over de huidige tegelvloer, maakt in zoverre niet uit. Die keuze is aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [naam] zal per 1 mei 2020 het appartement van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verlaten, zodat [eiser 1] en [eiser 2] van haar geen overlast meer zullen ervaren. De verwachting is gerechtvaardigd dat na dit vonnis eerst de vloer zal worden aangepast voordat er andere bewoners komen. De datum waarop de vloer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] uiterlijk aantoonbaar moet voldoen aan de norm in het splitsingsreglement, wordt in redelijkheid gesteld op 30 juni 2020, op straffe van een dwangsom zoals hierna in de beslissing vermeld.
4.8.
Omdat het aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is om aan te tonen dat hun vloer op 30 juni 2020 voldoet aan de toepasselijke norm, zal de vordering om een deskundigenrapport over te leggen waaruit dat blijkt eveneens worden toegewezen. Aan deze veroordeling zal geen dwangsom worden verbonden, omdat dit dubbelop zou zijn. In het geval [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op 30 juni 2020 geen deskundigenrapport kunnen overleggen, zullen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] reeds een dwangsom verbeuren, omdat zij dan niet kunnen aantonen dat hun vloer voldoet.
4.9.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben er belang bij dat bij tussentijdse verkoop van het appartement van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de koper op de hoogte is van de uitgesproken veroordelingen in dit vonnis ten aanzien van de vloer. Die zal immers de vloer dan dienen aan te passen. Ook deze vordering zal daarom worden toegewezen, op straffe van een – naar moet worden begrepen – dwangsom zoals gevorderd.
4.10.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proces- en nakosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om ervoor zorg te dragen dat de vloer in hun appartement aan de [adres 2] te Amsterdam uiterlijk op 30 juni 2020 aantoonbaar voldoet aan de norm van artikel 20 lid 2 van het splitsingsreglement van plus 15 decibel of meer, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat dat zij niet aan deze veroordeling voldoen, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om uiterlijk op 30 juni 2020 een deskundigenrapport over te leggen aan [eiser 1] en [eiser 2] waaruit blijkt dat hun vloer voldoet aan de norm in artikel 20 lid 2 van het splitsingsreglement;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om bij tussentijdse verkoop van hun appartement de onder 5.1. en 5.2. uitgesproken veroordelingen aan de koper op te leggen en notarieel vast te leggen op straffe van een dwangsom van € 20.000,00 ineens in het geval zij niet aan deze veroordeling voldoen;
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] begroot op € 109,29 aan explootkosten, € 980,00 aan salaris advocaat en € 304,00 aan griffierecht;
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 82,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2020. [1]

Voetnoten

1.type: MvG