ECLI:NL:RBAMS:2020:2576

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
13 mei 2020
Zaaknummer
13/751018-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden

Op 12 mei 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings in België. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 17 januari 2020 en betreft een vrijheidsstraf van 18 maanden en een vrijheidsstraf van 40 maanden, die nog door de opgeëiste persoon moeten worden ondergaan. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconcludeerd dat hij dezelfde persoon is als waar het EAB op ziet. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld, waarbij de verdediging aanvoerde dat deze onmenselijk zijn. De rechtbank verwierp dit verweer, verwijzend naar eerdere uitspraken die geen bewijs van onmenselijke behandeling in Belgische gevangenissen aantonen. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, en de uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. J.G. Vegter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751018-20
RK nummer: 20/379
Datum uitspraak: 12 mei 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 januari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 januari 2020 door het Parket van de Procureur des Konings (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] , alias [alias opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Tunesië) op [geboortedag 1] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Justitieel Centrum ‘ [locatie] ’ te [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 april 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is (telefonisch) bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Arabische (Tunesische) taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft via een videoverbinding ter zitting verklaard dat zijn naam moet zijn: [alias opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag 2] 1997 en dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft. Nu de opgeëiste persoon deze persoonsgegevens reeds in eerdere verhoren heeft opgegeven en hij bekend staat gebruik te maken van verschillende aliassen, bestaat bij de rechtbank geen twijfel dat de persoon die voor de rechtbank is verschenen, dezelfde persoon is als waar het EAB op ziet.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van de Correctionele Rechtbank Antwerpen, afdeling Turnhout van 8 november 2019, referentie: 19T000897 (TU18.L1.19502/2017) en een arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van
9 januari 2019, referentie: 2018/CO/864.
Met betrekking tot het vonnis van de Correctionele Rechtbank Antwerpen, afdeling Turnhout van 8 november 2019, wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 18 maanden. Van deze straf resteren volgens de aanvullende informatie van de uitvaardigende autoriteit van 27 april 2020 nog 532 dagen.
Met betrekking tot het arrest van het Hof van Beroep te Antwerpen van 9 januari 2019, wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 40 maanden. Van deze straf resteren volgens het EAB uitgevaardigd op 11 januari 2020 nog 2 jaren, 9 maanden en 27 dagen.
De opgeëiste persoon is in persoon verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit arrest heeft geleid.
Deze straffen moeten door de opgeëiste persoon nog worden ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Dit vonnis en arrest betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB uitgevaardigd op 11 januari 2020.
Daarnaast heeft de uitvaardigende autoriteit op 20 januari 2020 een nieuw EAB uitgevaardigd. De rechtbank beschouwt dit EAB als een aanvulling op het EAB uitgevaardigd op
11 januari 2020. Het arrest betreft eveneens de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB uitgevaardigd op 20 januari 2020, inclusief de aanvullende informatie van de uitvaardigende autoriteit van 27 januari 2020. Door de griffier gewaarmerkte fotokopieën van deze onderdelen zijn als bijlage 1, bijlage 2 en bijlage 3 aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat met betrekking tot het vonnis van de Correctionele Rechtbank Antwerpen, afdeling Turnhout van 8 november 2019, het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB uitgevaardigd op 11 januari 2020 het volgende vermeld:
de betrokkene was op de hoogte van het voorgenomen proces, heeft een zelf gekozen of van overheidswege toegewezen raadsman gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren, en is op het proces ook werkelijk door die raadsman verdedigd.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub b OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft, met het oog op de aanvullende informatie van 27 januari 2020 en anders dan in het EAB uitgevaardigd op 11 januari 2020 staat vermeld, de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt,
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd,
en:
het in de woning, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

5.Detentieomstandigheden

Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat de overleving dient te worden geweigerd op grond van artikel 3 EVRM (de rechtbank begrijpt: artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, hierna: Handvest). Subsidiair dient de behandeling van de zaak te worden aangehouden teneinde de uitvaardigende autoriteit in de gelegenheid te stellen aanvullende vragen te beantwoorden omtrent de detentieomstandigheden waarin de opgeëiste persoon na overlevering zal worden geplaatst. De opgeëiste persoon is uit de gevangenis in Antwerpen ontsnapt vanwege de onmenselijke omstandigheden in de betreffende inrichting. De opgeëiste persoon zou daar gedurende langere tijd zijn mishandeld en vernederd. Daarnaast is er sprake van een chronisch tekort aan gevangenispersoneel en zodanig slechte hygiëne, dat bij gedetineerden gezondheidsschade zou kunnen optreden.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de detentieomstandigheden in gevangenissen in België is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het verweer van de raadsman geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens bevat op grond waarvan de rechtbank zou moeten afwijken van haar eerder uitgezette lijn, te weten dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in België niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest (zie onder meer: Rechtbank Amsterdam 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10055). Het verweer van de raadsman wordt verworpen. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om het subsidiaire verzoek om het onderzoek te schorsen toe te wijzen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 138 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] , alias [alias opgeëiste persoon] ,aan het Parket van de Procureur des Konings (België).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2020.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.