ECLI:NL:RBAMS:2020:2552

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
AMS 19/3241
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag taxikostenvergoeding voor woon-werkvervoer op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.J. Horstink, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door R.D. van den Heuvel. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een taxikostenvergoeding voor woon-werkvervoer op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), welke aanvraag door het Uwv was afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld aan de hand van de medische rapportages die door het Uwv waren overgelegd. Eiseres stelde dat zij niet met het openbaar vervoer kon reizen en dat er medische redenen waren voor de aanvraag van de vervoersvoorziening. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat er geen medische onderbouwing was voor het standpunt van eiseres. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig waren opgesteld en dat de conclusies logisch voortvloeiden uit de rapportages. Eiseres heeft niet aangetoond dat de medische beoordeling onjuist was. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag om een vervoersvoorziening bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/3241

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. Horstink),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: R.D. van den Heuvel).

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een taxikostenvergoeding voor woon-werkvervoer op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Bij besluit van 8 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2020.
Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat voorafging aan deze zaak
1. Na een periode van arbeidsongeschiktheid is eiseres vanaf 27 november 2017 gaan re-integreren bij de werkgever. Tijdens de re-integratie kreeg zij van de werkgever taxivervoer aangeboden. Met ingang van 15 september 2018 heeft de werkgever de vervoersregeling beëindigd. Vervolgens heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend voor de vergoeding van taxikosten (een vervoersvoorziening). Zij stelt in de aanvraag niet met het openbaar vervoer te kunnen reizen. Dit heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ beschreven besluiten.
2. In het bestreden besluit handhaaft verweerder het standpunt dat er medisch gezien geen reden is waarom eiseres niet met het openbaar vervoer zou kunnen reizen. Eiseres komt om die reden niet in aanmerking voor de gevraagde vervoersvoorziening. Aan het bestreden besluit heeft verweerder de rapportage van 26 maart 2019 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de rapportage van 6 mei 2019 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Standpunten partijen
3. Eiseres voert samengevat aan dat zij vanuit medisch oogpunt aangewezen is op een vervoersvoorziening voor woon-werkverkeer van deur tot deur. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar het door haar overgelegde inzetbaarheidsprofiel van
5 juni 2019 van de bedrijfsarts die heeft aangegeven dat zij beperkt is wat betreft vervoer. Verder verwijst eiseres naar een door haar overgelegde rapportage van Indicatie Adviesbureau van 7 november 2018 waarin staat dat sprake is van beperkingen in het lokomotore functioneren en dat zij niet met het openbaar vervoer kan reizen. Tot slot heeft eiseres een besluit van 8 november 2018 en een besluit van 6 juni 2019 van de Gemeente Amsterdam overgelegd, waaruit blijkt dat eiseres in aanmerking komt voor Deur tot deur Samenreizend vervoer. Dit is een voorziening die valt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning. Gelet op die besluiten is het onbegrijpelijk dat verweerder de vervoersvoorziening voor zakelijk vervoer afwijst. Het bestreden besluit is in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel, aldus eiseres.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen medische onderbouwing is waarom eiseres geen gebruik zou kunnen maken van het openbaar vervoer. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar nadere rapportage van 2 juli 2019 gereageerd op de ingebrachte medische informatie.
Juridisch kader
5.1.
In artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA is - voor zover van belang - bepaald dat het Uwv aan een persoon met een naar het oordeel van het Uwv structurele functionele beperking, die arbeid in dienstbetrekking verricht of arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten, op aanvraag voorzieningen kan toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid.
5.2.
Artikel 35, tweede lid, van de Wet WIA geeft een limitatieve opsomming van voorzieningen als bedoeld in het eerste lid. Onder a wordt daarbij vermeld: vervoersvoorzieningen die er toe strekken dat de persoon, bedoeld in het eerste lid, zijn werkplek of opleidingslocatie kan bereiken.
De beoordeling door de rechtbank
6. In geschil is of eiseres in staat moet worden geacht om met het openbaar vervoer van huis naar haar werkplek en terug te kunnen reizen.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder het besluit tot afwijzing van de aanvraag om een vervoersvoorziening heeft gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) komt aan deze rapporten een bijzondere waarde toe, in die zin dat verweerder zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapportages. Het is aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem of haar zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. [1] Om aannemelijk te maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel echter wel een rapportage van een arts noodzakelijk. Dit alles geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor besluiten en rapporten over het toekennen van een vervoersvoorziening.
8. Uit het dossier blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek heeft verricht. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres gezien op de hoorzitting op 5 maart 2019. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie opgevraagd bij de behandelend revalidatiearts (Revalide) en de verkregen informatie betrokken bij de beoordeling. De rechtbank is van oordeel dat uit de rapportage van 26 maart 2019 naar voren komt dat het onderzoek naar de klachten van eiseres volledig is geweest. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van het beroep van eiseres op 2 juli 2019 een nader rapport opgesteld waarin gemotiveerd op de standpunten van eiseres en de door eiseres in beroep overgelegde informatie wordt ingegaan. Alle naar voren gebrachte fysieke klachten zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook inzichtelijk, en zijn de conclusies logisch te volgen. Verweerder mocht zijn besluit dan ook op deze rapportages baseren. Van strijd met het motiveringsbeginsel is dan ook geen sprake. Dat eiseres een consistent klachtenrelaas naar voren brengt en dat haar klachten bevestigd worden door een huisarts, orthopeed, neuroloog, revalidatiearts en gespecialiseerd fysiotherapeut, staat niet ter discussie. De klachten van eiseres zijn bekend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter gemotiveerd toegelicht dat uit onderzoek geen onderliggende medische afwijkingen naar voren zijn gekomen. De wel objectiveerbare klachten die eiseres heeft zijn niet ernstig genoeg om aan te nemen dat zij niet met het openbaar vervoer kan reizen, aldus verweerder. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is.
10. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat in het advies van het Indicatie Adviesbureau niet wordt beschreven wat de aard en afwijkingen zijn die hebben geleid tot de diagnose. Er is dan ook geen medische onderbouwing waarom eiseres geen gebruik zou kunnen maken van het openbaar vervoer, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet gehouden is om de gemeente, die wél een vervoersvoorziening heeft toegekend, te volgen.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verzoek om een vervoersvoorziening heeft mogen afwijzen. Het beroep is dan ook ongegrond.
12. Bij deze uitkomst bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
13. Eiseres heeft gevraagd om in geval van een (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het beroep, verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiseres geleden en nog te lijden schade. Het beroep is echter ongegrond. Er ligt dus geen verzoek om schadevergoeding voor waar de rechtbank op moet beslissen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 22 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1683.