ECLI:NL:RBAMS:2020:2543

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
13/654170-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvonnis inzake wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken

In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Amsterdam op 24 april 2020 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor verschillende druggerelateerde strafbare feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van € 140.093,68 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten, gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De vordering van de officier van justitie was aanvankelijk gericht op een hoger bedrag, maar na beraadslaging en het horen van de verdediging, heeft de rechtbank dit bedrag bijgesteld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, in dit geval artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en heeft geconcludeerd dat de veroordeelde niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn woning slechts als stashplek diende. De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in overweging genomen, maar heeft deze niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft uiteindelijk de verplichting tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat opgelegd, met een maximale gijzeling van 365 dagen indien de betaling niet wordt voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/654170-17 (ontneming)
Datum uitspraak: 24 april 2020
Tegenspraak
Verkort vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de ontnemingszaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/654170-17, tegen:
[veroordeelde], hierna te noemen veroordeelde,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie, de schriftelijk ingediende stukken en het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2020, waarbij ook mr. C.C. Polat als raadsman van veroordeelde aanwezig was.

2.Vordering

Onderzoek van de zaak
De vordering van de officier van justitie van 6 maart 2019 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 269.960,75. Desgevraagd heeft de officier van justitie op zitting bevestigd dat dit bedrag berust op een vergissing. De rechtbank zal met instemming van de officier van justitie uitgaan van het bedrag zoals vermeld in het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling (hierna: het Rapport), te weten € 242.403,68.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betrekking heeft op feiten waarvoor veroordeelde in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

3.Grondslag van de vordering

Veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2019 ter zake van de volgende strafbare feiten veroordeeld.
Ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 lid 1 van de Opiumwet, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 lid 1 van de Opiumwet;
ten aanzien van feit 3 primair:
witwassen.
Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep is nog geen arrest gewezen.

4.Wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier heeft zich, op basis van het Rapport, primair op het standpunt gesteld dat het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden vastgesteld op € 242.403,68,-.
De officier heeft bepleit dat veroordeelde niet heeft onderbouwd dat zijn woning slechts werd gebruikt als
stashplek.In de woning is ook veel contant geld aangetroffen. Uit het financieel onderzoek is gebleken dat veroordeelde veel geld heeft uitgegeven aan luxe goederen. Dat past niet bij het beeld dat veroordeelde schetst. Het is door deze omstandigheden aannemelijk dat veroordeelde zelf verdovende middelen verhandelde.
Ten aanzien van de overige schriftelijk aangevoerde verweren heeft de officier zich op het standpunt gesteld dat zij geen aanleiding ziet om af te wijken van de in het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel opgemaakte berekening.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich subsidiair op het standpunt gesteld dat een mindering moet plaatsvinden in de berekening vanwege het verpakkingsmateriaal van de verdovende middelen. Dit zou betekenen dat de volgende bedragen van het hiervoor genoemde wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden afgetrokken:
- Cocaïne : 2 x (0,2 x 35.000) = € 14.000,-
- MDMA : € 300,-
- Hasj : 0,03 x (46 x 4500) = € 6.210
Totaal af te trekken bedrag: € 20.510,-
Het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient volgens de officier van justitie in het subsidiaire geval te worden vastgesteld op € 221.902,68.
4.2.
Standpunt van de raadsman
Primair standpunt
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de woning van veroordeelde slechts als
stashplekheeft gefungeerd. Veroordeelde heeft hierover in het strafrechtelijk onderzoek verklaard. Hij zou hiermee een bedrag van € 1.000,- van zijn lopende schuld ter hoogte van € 6.000,- kunnen aflossen. Nu veroordeelde de verdovende middelen slechts in bewaring had, is het aannemelijk dat hij de verdovende middelen niet heeft ingekocht. De waarde van de verdovende middelen kan om die reden niet bij veroordeelde worden ontnomen. Veroordeelde heeft slechts € 1.000,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel genoten, namelijk de vergoeding die hij kreeg voor het beschikbaar stellen van zijn woning.
Subsidiair standpunt
Uitsluiting van 1,22 kg cocaïne
De raadsman heeft bepleit dat de inkoopprijs (€ 35.000,-) van de aangetroffen 1,22 kilogram cocaïne (itemnummer 5486643) in mindering moet worden gebracht van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze hoeveelheid drugs is in het vonnis door de rechtbank van het bewijsmateriaal uitgesloten en veroordeelde is derhalve van het voorhanden hebben van die hoeveelheid vrijgesproken.
Ongewogen verdovende middelen
Ook heeft hij bepleit dat de ongewogen verdovende middelen moeten worden uitgesloten van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Indien de rechtbank van oordeel is dat de 26 aangetroffen pakketten wel kunnen worden meegenomen in het wederrechtelijk verkregen voordeel, bepleit de raadsman een andere berekening te hanteren. De pakketten moet in dat geval worden geschat op 50 of 100 gram per pakket.
Correcties gewogen verdovende middelen
Ten aanzien van de gewogen verdovende middelen heeft de raadsman verzocht een correctie uit te voeren, omdat de verdovende middelen zijn gewogen inclusief het verpakkingsmateriaal. De raadsman gaat hierbij uit van 200 gram verpakkingsmateriaal bij de cocaïne en MDMA. Voor de gewogen hasj gaat de raadsman – in het voordeel van veroordeelde – uit van 130 gram verpakkingsmateriaal. Het totaal af te trekken bedrag na deze correctie zou daarmee uitkomen op € 34.210,-.
Contante uitgaven
De raadsman heeft bepleit dat het bedrag dat veroordeelde aan contanten heeft opgenomen tot en met 26 maart 2017, te weten € 11.031,80, moet worden afgetrokken van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat veroordeelde dat bewaard kan hebben.
Voorts zou een correctie moeten plaatsvinden in het voordeel van veroordeelde ten aanzien van de bij hem aangetroffen 100 gram cocaïne. De waarde hiervan is geschat op € 5.000,-, maar bij grote inkopen (bijvoorbeeld per 100 gram) is het aannemelijk dat een bedrag van € 3.500,- wordt betaald. Er dient derhalve een bedrag van € 1.500,- in minder worden gebracht op de berekening van het geschatte wederrechtelijke voordeel. Het gebruik van drugs komt daarmee op een bedrag van € 8.896,50. Ten slotte is uit de verklaringen van veroordeelde gebleken dat hij een schuld ter hoogte van € 6.000,- had bij zijn drugsdealers. Uitgaande van die schuld kan slechts een bedrag van € 2.896,50 worden meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Concluderend stelt de raadsman zich op het standpunt dat veroordeelde slechts een bedrag ter hoogte van € 53.963,31 aan voordeel heeft genoten.
Prijs hasj
Tenslotte heeft de verdediging bepleit dat de gehanteerde prijs van hasj moet worden aangepast. De raadsman heeft hierbij verwezen naar een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 juli 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:5843).
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Stashplek
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde in de strafzaak geen concrete verklaring heeft gegeven en daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn huis slechts werd gebruikt als
stashplekomdat hij een schuld had bij drugsdealers. De verklaring die veroordeelde ter terechtzitting in de ontnemingszaak heeft gegeven biedt eveneens onvoldoende aanknopingspunten om nader te kunnen onderzoeken. Bovendien is een grote hoeveelheid aan contanten in de woning aangetroffen waarvoor geen verklaring is gekomen. Dat veroordeelde een schuld van € 6.000,- bij drugsdealers had waarna hij zou hebben besloten zijn huis als
stashplekin gebruik te geven is niet aannemelijk gelet op de luxe levensstijl van veroordeelde. Dat er een DNA-mengprofiel op handschoenen is aangetroffen, kan een aanwijzing zijn voor betrokkenheid van anderen, maar dat betekent niet dat veroordeelde de drugs enkel voorhanden heeft gehad en daar dus niet tevens mee handelde. De rechtbank is met de officier van oordeel dat de aangetroffen verdovende middelen in combinatie met de aangetroffen contanten aannemelijk maken dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
Uitsluiting 1,22 kg cocaïne
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de aangetroffen 1,22 kilogram cocaïne met itemnummer 5486643 moet worden uitgesloten van het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat veroordeelde daarvan is vrijgesproken nu contra-expertise van de weging niet meer mogelijk was. Mogelijkerwijze is sprake geweest van een dubbeltelling. Er zal daarom een bedrag ter hoogte van € 35.000,- in mindering moeten worden gebracht op het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het voorwaardelijke verzoek van de verdediging is hiermee niet aan de orde.
Ongewogen drugs
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet aannemelijk is geworden dat de ongewogen pakketten hasj, pakketten van 500 gram betreffen. De officier van justitie heeft verwezen naar een opmerking van de verbalisant dat de pakketten ‘zwaar’ waren, maar de rechtbank acht dit dermate subjectief en onbepaald dat daar geen steekhoudende conclusies aan kunnen worden verbonden. De rechtbank stelt vast dat er verschillende formaten pakketten hasj zijn aangetroffen, waaronder de lichtste, gewogen hasj-pakketten van 100 gram. De rechtbank zal daarom, bij gebrek aan een precieze weging in het voordeel van veroordeelde van dat gewicht van 100 gram per pakket uitgaan. Dat houdt in dat een bedrag van € 46.800,- van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden afgetrokken.
Correcties gewogen drugs
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de berekening van de waarde van de gewogen drugs een correctie dient plaats te vinden, nu de drugs zijn gewogen inclusief verpakkingsmateriaal. De rechtbank zoekt daarbij aansluiting bij de berekening van officier van justitie; ten aanzien van de hasj komt het de rechtbank onaannemelijk voor dat een pakket van 200 gram hasj met 130 gram verpakkingsmateriaal is omwikkeld. Dit houdt in dat een bedrag ter hoogte van € 20.510,- dient te worden afgetrokken van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Contante uitgaven
Ten aanzien van de schatting van de contante uitgaven merkt de rechtbank op dat de berekening is gerapporteerd volgens de standaard ontnemingswijze. Hetgeen door de verdediging hiertegen is aangevoerd is niet onderbouwd en ook niet aannemelijk geworden.
De rechtbank ziet op basis van een vonnis waarin een afwijkende inkoopprijs was gehanteerd en het oudere feiten betrof, geen aanleiding om in dit geval af te wijken van de standaardinkoopprijzen van de hasj. Ten slotte is door de verdediging niet concreet onderbouwd dat veroordeelde de drugs ten behoeve van zijn verslaving in grote hoeveelheden heeft ingekocht. De enkele suggestie dat dat is gebeurd, is onvoldoende.
Concluderend, heeft veroordeelde naar het oordeel van de rechtbank door middel van voornoemde strafbare feiten voordeel verkregen dat de rechtbank schat op € 140.093,68.
De rechtbank ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.Verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op grond van al het voorgaande op € 140.093,68.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 140.093,68.
Legt op aan
[veroordeelde], de verplichting tot betaling van € 140.093,68 (honderdveertigduizend drieënnegentig euro en achtenzestig eurocent) aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op ten hoogste 365 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. J. Thomas en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van S.D. van der Heiden, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 april 2020.