ECLI:NL:RBAMS:2020:2496

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2020
Publicatiedatum
6 mei 2020
Zaaknummer
C/13/680770 / KG ZA 20-226
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot meewerken aan verkoop van echtelijke woning in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 1 mei 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een Poolse echtpaar dat in een echtscheidingsprocedure verwikkeld is. De eiseres, woonachtig in Polen, vorderde dat de gedaagde, haar echtgenoot, zou meewerken aan de verkoop van hun gemeenschappelijke woning in Polen. De eiseres stelde dat er een spoedeisend belang was om de woning te verkopen, omdat de huwelijksgemeenschap nog niet was ontbonden en er een echtscheidingsprocedure liep in zowel Nederland als Polen. De gedaagde verweerde zich door te stellen dat er geen spoedeisend belang was en dat hij de woning zelf wilde overnemen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van de eiseres prematuur waren, aangezien de huwelijksgemeenschap nog niet was ontbonden en de echtscheidingsprocedures nog aan de gang waren. De rechter weigerde de gevraagde voorziening en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een definitieve ontbinding van de huwelijksgemeenschap voordat een verzoek tot verkoop van de woning kan worden ingewilligd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/680770 / KG ZA 20-226 CdK/MAH
Vonnis in kort geding van 1 mei 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] , Polen,
eiseres bij dagvaarding van 24 maart 2020,
advocaat mr. K. Walburg te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.B. Chylinska te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Partijen hebben een schriftelijke procedure gevoerd, overeenkomstig de Tijdelijk afwijkende regeling kort gedingen rechtbanken handel/familie vanwege de bijzondere omstandigheden door de Corona-crisis. [eiser] heeft bij dagvaarding, met producties, gevorderd als onder 3.1 vermeld. Op 31 maart 2020 heeft [gedaagde] een conclusie van antwoord ingediend. Na een schriftelijke instructie van de voorzieningenrechter hebben partijen bij e-mails van 14 april 2020 respectievelijk 16 april 2020 hun re- en dupliek ingediend. Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd op [datum] in [woonplaats 1] (Polen). Partijen hebben de Poolse nationaliteit en hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk was in Polen. De echtelijke woning aan [adres] te [woonplaats 1] is gemeenschappelijk eigendom. [gedaagde] woont in die woning. Partijen hebben twee minderjarige kinderen.
2.2.
[eiser] woont sinds mei 2019 met de kinderen van partijen in Polen. Voor deze verhuizing heeft zij van [gedaagde] geen toestemming gehad. [gedaagde] heeft daarover aangifte van kinderontvoering gedaan.
2.3.
[gedaagde] heeft in Nederland op 3 juni 2019 een echtscheidingsverzoek aanhangig gemaakt door indiening van een verzoekschrift bij de rechtbank Amsterdam ( [rolnummer] ). Bij exploit van 29 oktober 2019 is het verzoekschrift aan [eiser] betekend. [eiser] heeft op 31 maart 2020 een verweerschrift ingediend in die procedure.
2.4.
[eiser] heeft op 17 juli 2019 in Polen een echtscheidingszaak aanhangig gemaakt. De Poolse rechter heeft op 27 januari 2020 de zaak aangehouden en in verband met zijn bevoegdheid vragen gesteld aan het Poolse Ministerie van Justitie om informatie te verkrijgen over Nederlands recht.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat:
I. gebod aan [gedaagde] om binnen drie werkdagen na betekening van het vonnis opdracht tot bemiddeling bij verkoop van de woning te geven aan een door [eiser] te kiezen makelaar, met bepaling dat partijen zich schikken wat betreft de vraag- en laatprijs naar het oordeel van de makelaar, op straffe van een dwangsom, en dat zij de kosten van verkoop delen,
II. gebod aan [gedaagde] dat hij zijn medewerking geeft aan het maken van foto’s, plaatsing van advertenties en dat hij bezichtigingsacties toelaat en aanwijzingen van de makelaar opvolgt, op straffe van een dwangsom,
III. gebod om mee te werken aan verkoop en levering tegen een door de makelaar redelijk bevonden bedrag, en indien [gedaagde] niet meewerkt het vonnis in de plaats stellen van de benodigde medewerking,
IV. gebod aan [gedaagde] om uitvoering te geven aan de onder III. bedoelde koopovereenkomst door bij de betrokken notaris mee te werken aan de eigendomsoverdracht, met bepaling dat indien [gedaagde] niet verschijnt of zijn medewerking niet verleent het vonnis in de plaats zal treden van de benodigde medewerking,
V. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Hij concludeert op de volgende gronden tot afwijzing van de vorderingen. Door [eiser] is geen spoedeisend belang aangetoond. Verder wil [gedaagde] graag de woning overnemen en is hij bezig met het verkrijgen van een hypotheek, hij verwacht in de toekomst hogere inkomsten te verkrijgen met zijn eigen bedrijf, zodat dit ook reëel is. De gemeenschap van goederen is nog niet ontbonden, partijen zijn nog niet gescheiden. Subsidiair verzoekt [gedaagde] hem zes maanden de tijd te geven om zelf de woning over te nemen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Alvorens over de andere aspecten van deze zaak te oordelen, is van belang hoe het staat met de bevoegdheid en het op dit geschil toe te passen recht.
Doordat de echtscheidingszaak in Nederland is ingediend op 3 juni 2019 en die in Polen op 17 juli 2019, is het aannemelijk dat de Poolse rechter de zaak moet aanhouden totdat de bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam vaststaat. Dat volgt uit van artikel 19 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: Brussel II bis). Aan deze Verordening is zowel de Nederlandse rechter als de Poolse rechter gebonden, Het verzoekschrift in de Nederlandse zaak is immers ook aan [eiser] betekend, zodat deze zaak overeenkomstig artikel 16 Brussel II bis aanhangig is sinds 3 juni 2019. Indien de rechtbank Amsterdam zich bevoegd acht in de bodemzaak, dient de Poolse rechter zich onbevoegd te verklaren op basis van artikel 17 Brussel II bis. De Nederlandse rechter zal op basis van artikel 10:56 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht toepassen op het verzoek tot echtscheiding.
4.2.
Nu de verdeling van de huwelijkse boedel noch in Nederland noch in Polen als nevenverzoek bij het echtscheidingsverzoek is aangebracht, zal dit mogelijk bij een separate procedure dienen te geschieden. De bevoegdheid ten aanzien van een separaat verzoek/dagvaarding tot verdeling wordt in Nederland bepaald naar de gewone bevoegdheidsregels van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv). Onderhavig kort geding is vooruitlopend daarop aangespannen. Nu eiseres in het buitenland woont en gedaagde in Amsterdam, is de rechtbank Amsterdam op basis van artikel 109 Rv bevoegd van dit geschil kennis te nemen. Ook de voorzieningenrechter is in dat geval bevoegd. Overigens is het ook mogelijk dat de Poolse rechter bevoegd is, indien aldaar (als eerste) een zaak omtrent verdeling van de huwelijkse boedel zou worden verzocht.
4.3.
De vordering van [eiser] loopt vooruit op de verdeling van de huwelijkse boedel. Het op het huwelijksgoederenregime toe te passen recht wordt in Nederland bepaald door het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 omdat het huwelijk is gesloten ná 1 september 1992 en vóór 29 januari 2019 (inwerkingtreding van de EU-Verordening (2016/1103) inzake huwelijksvermogensrecht). Volgens artikel 4 lid 2 onder 1 van dat verdrag dient op de onderhavige zaak Pools recht te worden toegepast als rechtsstelsel van de gemeenschappelijke nationaliteit van partijen. Ook partijen zelf gaan daarvan uit.
4.4.
Volgens Pools recht valt de woning onder het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten. Tijdens het wettelijk regime van gemeenschap van goederen, artikel 34 Pools Wetboek betreffende Familie en Voogdij, kan geen van beide echtgenoten verzoeken de gemeenschappelijke goederen te verdelen. Niet gesteld of gebleken is dat er een ander huwelijks regime van toepassing is dan het wettelijk regime. Na beëindiging van het wettelijk regime van gemeenschap van goederen worden de gemeenschappelijke goederen verdeeld, dit wordt naar Pools recht niet tijdens de echtscheidingsprocedure beslist. Die beëindiging kan plaatshebben na de echtscheiding van partijen. Een verdeling van een onroerende zaak kan worden bepaald in een gerechtelijke procedure of uit hoofde van een overeenkomst die bij notariële akte is aangegaan.
4.5.
De verdeling van de gemeenschappelijke woning is nog geen onderwerp van een gerechtelijke procedure en een overeenkomst over de woning is er allerminst, gelet op de onderhavige procedure. Ook de echtscheiding is nog niet uitgesproken. Dat betekent dat naar Pools recht de woning nog niet kan worden verdeeld.
4.6.
[gedaagde] betwist dat [eiser] een spoedeisend belang heeft om thans een beslissing te verkrijgen omtrent verkoop van de gemeenschappelijke woning. [eiser] heeft aangevoerd dat zij op basis van artikel 3:178 BW niet langer aan een gemeenschappelijk goed en het daarmee verbonden hoofdelijk schuldenaarschap kan worden gebonden als zij dat niet wenst, maar daarbij ziet zij over het hoofd dat die bepaling op grond van artikel 3:189 niet geldt als de huwelijksgemeenschap nog niet is ontbonden. Enig ander belang heeft zij niet gesteld. Gezien hetgeen hierboven is overwogen, is die ontbinding nog niet aanstaande. De vorderingen zijn dus prematuur. Een uitzonderlijk spoedeisend belang om tot een ordemaatregel naar Nederlands recht te komen levert dit niet op en daarom wordt de vordering afgewezen.
4.7.
Nu het hier gaat om een geschil tussen echtelieden zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2020. [1]

Voetnoten

1.type: CMEdK