In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 4 mei 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap GEBOUW DE KOOPHANDEL B.V. en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eiseres vorderde ontruiming van een woning die zij verhuurde aan de hoofdhuurder [naam 2], die begin 2015 de woning had verlaten. De gedaagden verbleven sindsdien als onderhuurders in de woning. De hoofdhuurovereenkomst was per 31 december 2019 beëindigd, maar de gedaagden weigerden de woning te ontruimen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedaagden zonder recht of titel in de woning verbleven, omdat de hoofdhuurovereenkomst was geëindigd en de onderhuurovereenkomsten daarmee ook waren vervallen. De rechter heeft de gedaagden een termijn van twee maanden gegeven om de woning te ontruimen, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van de coronacrisis. Tevens werd hen bevolen om onbelemmerde toegang tot de woning te verlenen aan de eiseres. De proceskosten werden op de gedaagden verhaald.