ECLI:NL:RBAMS:2020:2442

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
4 mei 2020
Zaaknummer
681111 / FA RK 20-1374
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in het kader van de Wet zorg en dwang

Op 1 april 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een betrokkene, geboren in 1955. Dit verzoek werd ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een periode van vijf jaar, op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank heeft de mondelinge behandeling telefonisch gehouden vanwege de coronamaatregelen. Tijdens deze behandeling zijn de betrokkene, een specialist ouderengeneeskunde en de advocaat van de betrokkene gehoord. De advocaat pleitte voor afwijzing van het verzoek, stellende dat de betrokkene passende zorg op vrijwillige basis aanvaardt en dat de eerder verleende machtiging onder de Wet Bijzondere Opnemingen Psychiatrische Ziekenhuizen (Wet Bopz) niet gelijkgesteld kan worden met een machtiging op grond van de Wzd.

De specialist ouderengeneeskunde verklaarde dat de betrokkene sinds 2016 in de verpleeginrichting verblijft en dat er regelmatig ontsnappingspogingen zijn. De rechtbank oordeelde dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, met cognitieve stoornissen passend bij het syndroom van Korsakov. De rechtbank concludeerde dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen, en dat de opname en verblijf noodzakelijk zijn. De rechtbank verleende de machtiging voor de duur van één jaar, in afwijking van de door het CIZ verzochte termijn van vijf jaar, en oordeelde dat dit een te grote inbreuk op de rechtspositie van de betrokkene zou zijn.

De beschikking is mondeling gegeven door rechter J.P.C. van Dam van Isselt en is op 1 april 2020 in het openbaar uitgesproken. De machtiging geldt tot en met 1 april 2021.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: 681111 / FA RK 20-1347
kenmerk: ZB03/288987440100
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf
Beschikking van 1 april 2020naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van vijf jaar als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] 1955 te [geboorteplaats] ,
wonende en verblijvende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. E.M. Fortuin.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 10 maart 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- het indicatiebesluit d.d. 8 maart 2017;
- de aanvraag d.d. 4 maart 2020;
- de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door C.M. van Poppel, d.d. 20 februari 2020;
- het zorgplan d.d. 21 februari 2020.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 1 april 2020. Vanwege de sluiting van de rechtbank in verband met de maatregelen rond het coronavirus, heeft de behandeling telefonisch plaatsgevonden.
1.3
De rechtbank heeft de volgende personen telefonisch gehoord:
- betrokkene;
- mevrouw A. Duiker, specialist ouderengeneeskunde;
- mr. E.M. Fortuin, advocaat van betrokkene, was aanwezig op het kantoor van de rechtbank.

2.Standpunten

2.1.
Betrokkene heeft verklaard het in het verpleeghuis naar zijn zin te hebben en daar langer te willen verblijven.
De advocaat van betrokkene bepleit primair afwijzing van het verzoek van het CIZ nu betrokkene passende zorg op basis van vrijwilligheid aanvaardt. Hij geeft aan in de verpleeginrichting te willen blijven. Op 29 april 2019 is tevens een machtiging tot voortgezet verblijf verleend op grond van de Wet Bijzondere Opnemingen Psychiatrische Ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz). Destijds is al gesproken over het feit dat betrokkene thuiszorg zou weigeren en dat gezocht wordt naar een passende woonvorm. Daarover wordt in het onderhavige verzoek nog steeds gesproken en derhalve is daar het afgelopen jaar niets in veranderd. Het ligt daarom op de weg van behandelaars dit (alsnog) te onderzoeken.
Subsidiair verzet de advocaat van betrokkene zich tegen de verzochte duur van de machtiging. Nu het onderhavige verzoek een eerste verzoek is op grond van de Wzd, kan de machtiging niet voor een langere duur dan zes maanden worden toegewezen. De rechtbank Oost-Brabant heeft overeenkomstig die lijn besloten waar het ging over een zaak op grond van de Wvggz (ECLI:NL:RBOBR:2020:1313). Een eerder verleende machtiging onder de Wet Bopz kan volgens de advocaat van betrokkene niet gelijkgesteld worden met een rechterlijke machtiging op grond van de Wzd. Dan was een inbewaringstelling of een eerdere rechterlijke machtiging tot opname en verblijf op grond van de Wzd noodzakelijk geweest.
2.2.
De specialist ouderengeneeskunde heeft verklaard dat het op zich goed gaat op de afdeling. Af en toe geeft betrokkene aan naar huis te willen. Betrokkene is erg slim en weet dan van de gesloten afdeling te komen. Hij gaat dan naar de woning van zijn echtgenote. Hier wordt hij niet binnengelaten waarna het escaleert. Het is voorts erg moeilijk betrokkene terug naar de verpleeginrichting te halen en soms dient de politie hier voor ingeschakeld te worden. Betrokkene moet dan beetgepakt worden om terug te keren naar de verpleeginrichting. In overleg met de mentor van betrokkene en gezien het feit dat betrokkene aangeeft op zijn plek te zitten is besloten niet langer op zoek te gaan naar een andere woonvorm.
Over de verzochte duur van de machtiging heeft de specialist ouderengeneeskunde verklaard dat betrokkene sinds 2016 bij hen verblijft op grond van een rechterlijke machtiging. Een mondelinge behandeling brengt telkenmale veel onrust met zich mee. Daarbij is de hersenschade van betrokkene dermate ernstig dat hier geen verbetering meer in zal optreden. Omdat betrokkene maandelijks aangeeft weg te willen, blijft een rechterlijke machtiging noodzakelijk. Opname en verblijf op vrijwillige basis is dan ook geen optie. De verpleeginrichting dient de middelen te hebben om betrokkene tegen te houden als hij weg wil. Dat kan niet zonder rechterlijke machtiging.

3.Beoordeling

3.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 29 april 2019 heeft de rechtbank op voet van artikel 15 van de Wet Bopz een machtiging verleend tot voortgezet verblijf van cliënt in een psychiatrisch ziekenhuis. Met ingang van 1 januari 2020 is de Wzd in werking getreden, ter opvolging van de Wet Bopz. Gelet op deze overgang is het overgangsrecht van toepassing. Op grond van artikel 76 lid 2 Wzd wordt een krachtens de Wet Bopz verleende machtiging tot voortgezet verblijf gelijkgesteld met een machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 24 Wzd.
3.2.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat cliënt lijdt aan een psychische stoornis in de vorm cognitieve stoornissen n.a.o. bij alcoholabusus meest passend bij het syndroom van Korskakov.
3.3.
Gelet op artikel 1 lid 4 Wzd kunnen bij AMvB ziekten en aandoeningen worden aangewezen die voor de toepassing van de Wzd en de daarop berustende bepalingen worden gelijkgesteld met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke beperking indien:
deze ziekten en aandoeningen dezelfde gedragsproblemen of regieverlies als een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap kunnen veroorzaken;
de benodigde zorg in verband het deze gedragsproblemen of regieverlies vergelijkbaar is met de zorg die nodig is bij een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap;
deze gedragsproblemen kunnen of dit regieverlies kan leiden tot ernstig nadeel.
3.4.
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 20 september 2019 het voornemen kenbaar gemaakt dat een aantal beschreven (uitingen van) aandoeningen, waaronder het syndroom van Korsakov, met een AMvB zal worden aangewezen als “gelijkgestelde aandoeningen”. Uit het voornemen van het Ministerie blijkt dat personen dan in beide wetten een plek krijgen, naar gelang hun zorgbehoefte. Afhankelijk van het ziektebeloop kan beoordeeld worden welk wettelijk regime op dat moment van toepassing moet zijn.
3.5.
Uit de medische verklaring die onderdeel uitmaakt van het verzoek en de verklaring van de specialist ouderengeneeskunde tijdens de mondelinge behandeling, blijkt dat de cognitieve beperking ten gevolge van de aandoening en het regieverlies op de voorgrond staan. Zo is betrokkene gedesoriënteerd in tijd en persoon. Hij heeft in de medische verklaring over zijn verblijf in de verpleeginrichting verklaard dat hij vanuit zijn rol als werknemer voor Terres des Hommes in de verpleeginrichting verblijft. Betrokkene loopt ook ongevraagd andermans kamer binnen en haalt daar van alles vandaan. Tevens weet hij niet welke dag en jaar het is en kan hij alleen zijn geboortejaar noemen. Daarnaast is betrokkene niet in staat zichzelf te verzorgen. Hij wordt door de verpleging gedoucht en van schone kleding voorzien. Het lukt betrokkene niet op gezette tijden te eten. Hier dient hij continue aan herinnerd te worden.
Gelet op het vorenstaande is voldoende duidelijk gemaakt dat in het geval van betrokkene zijn cognitieve stoornissen n.a.o. het meest passend bij het syndroom van Korsakov zich als zodanig presenteren dat is voldaan aan de eisen die worden genoemd in artikel 1 lid 4 Wzd. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat het gerechtvaardigd is vooruit te lopen op het van kracht worden van de AMvB, en hier de Wzd van toepassing te achten.
3.6.
De cognitieve beperking ten gevolge van de aandoening en het regieverlies bij cliënt leiden, gelet op het voorgaande, tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel is gelegen in ernstige verwaarlozing, maatschappelijke teloorgang en levensgevaar door de inname van grote hoeveelheden alcohol.
3.7.
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Betrokkene verzet zich tegen zijn opname en verblijf en doet vrijwel maandelijks een ontsnappingspoging uit de verpleeginrichting. Het kost de behandelaars dan veel moeite om betrokkene weer terug naar binnen te halen. Zonder machtiging zal betrokkene veelvuldig de straat opgaan naar de woning van zijn echtgenote. Hier zal hij opnieuw alcohol gebruiken en dit zal ook door zijn echtgenoot worden toegestaan bij gebrek aan het bieden van weerstand. Deze situatie zal opnieuw leiden tot ernstig nadeel en dient daarom voorkomen te worden. De opname en het verblijf is dan ook noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden
(artikel 24 lid 3).
3.8.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in de Wzd
3.9.
Ten aanzien van de duur van de te geven machtiging is de rechtbank van oordeel dat op grond van hetgeen hiervoor is overwogen onder rechtsoverweging 3.1., anders dan door de advocaat van betrokkene bepleit, een eerder gegeven machtiging op grond van de Wet Bopz wél gelijkgesteld wordt met een rechterlijke machtiging op grond van de Wzd. Niettemin zal de rechtbank de machtiging, in afwijking van de door de CIZ verzochte termijn, verlenen voor de duur van één jaar. De rechtbank legt hieraan ten grondslag dat een rechterlijke machtiging voor de duur van vijf jaar op dit moment een te grote inbreuk is op de rechtspositie van betrokkene, mede gelet op het anticiperen als onder 3.4 en 3.5 overwogen. Onder de Wet Bopz is de machtiging tot opname en verblijf jaarlijks verlengd. In de gegeven omstandigheden acht de rechtbank dat het meest passend.

4.Beslissing

De rechtbank:
verleent een machtiging tot opname en verblijf voor de duur van één jaar ten aanzien van
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1955 te [geboorteplaats] ;
bepaalt dat deze machtiging aldus geldt tot en met uiterlijk 1 april 2021.
Deze beschikking is op 1 april 2020 mondeling gegeven door mr. J.P.C. van Dam van Isselt, rechter en in het openbaar uitgesproken bijgestaan door J.M. Vos als griffier, en op 14 april 2020 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open
.