In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 3 maart 2020 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoek van de officier van justitie om een zorgmachtiging te verlenen voor de duur van 52 weken. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat op basis van artikel 6:5 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) de zorgmachtiging slechts voor maximaal zes maanden kan worden verleend. De betrokkene, die bekend is met een autismespectrumstoornis en recidiverende depressieve episodes, vertoonde gedrag dat leidde tot ernstig nadeel, waaronder zelfbeschadiging en suïcidepogingen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen mogelijkheden zijn voor passende zorg op vrijwillige basis en dat verplichte zorg noodzakelijk is om het ernstig nadeel af te wenden en de geestelijke gezondheid van de betrokkene te stabiliseren.
De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 3 september 2020, en het verzoek om een langere duur van de machtiging afgewezen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de voorgestelde vormen van zorg, zoals het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid, evenredig en effectief zijn, en dat er geen minder bezwarende alternatieven beschikbaar zijn. De beschikking is uitgesproken door rechter M. Lammers, tevens kinderrechter, en is op 4 maart 2020 schriftelijk vastgelegd. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.