ECLI:NL:RBAMS:2020:2429

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
1 mei 2020
Zaaknummer
AMS 20/1567
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van urgentieverklaring voor woningtoewijzing aan alleenstaande moeder door gemeente Ouder-Amstel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 april 2020 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening van een alleenstaande moeder, verzoekster, die een urgentieverklaring voor woningtoewijzing had aangevraagd bij de gemeente Ouder-Amstel. De gemeente had deze aanvraag op 6 februari 2020 afgewezen, met als reden dat er geen sprake was van een urgent huisvestingsprobleem. Verzoekster, die sinds 20 juli 2018 in een tijdelijke anti-kraakwoning woont, had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij behandeld zou worden als ware zij in het bezit van een urgentieverklaring totdat op haar bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster voldoende spoedeisend belang had bij haar verzoek, omdat zij met een urgentieverklaring voorrang zou hebben op andere woningzoekenden. Echter, de rechter oordeelde dat de gemeente terecht had geweigerd de urgentieverklaring te verlenen, omdat verzoekster niet in een situatie van dreigende dakloosheid verkeerde. De voorzieningenrechter benadrukte dat de afwijzing van de urgentieverklaring niet onredelijk was, gezien de krapte op de sociale woningmarkt en de beleidsruimte die de gemeente had. Bovendien was er geen concrete datum waarop verzoekster haar huidige woning moest verlaten, en kon zij in geval van nood tijdelijk bij haar ouders intrekken.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. C.W.M. Giesen, in aanwezigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier, en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/1567

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. F.C. Stoop),
en
het college van burgemeester en wethouders van Ouder-Amstel, verweerder
(gemachtigde: C.H.L. Bakker).

Procesverloop

Met het besluit van 6 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een urgentieverklaring afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende te bepalen dat verzoekster wordt behandeld als ware zij in het bezit is van een urgentieverklaring totdat op haar bezwaar is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingebracht.
In verband met de landelijke maatregelen als gevolg van het coronavirus zijn partijen akkoord gegaan met een afdoening van het verzoek op een schriftelijke wijze.
Verzoekster heeft bij faxbericht van 14 april 2020 en bij e-mailbericht van 15 april 2020 gereageerd op het door verweerder ingebrachte verweerschrift en op een aantal vragen van de voorzieningenrechter. Verweerder heeft op zijn beurt bij e-mailbericht van 21 april 2020 gereageerd op de reactie van verzoekster en eveneens op een aantal vragen van de voorzieningenrechter. Tot slot heeft verzoekster daar weer een reactie op gegeven bij
e-mailbericht van 23 april 2020. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter kenbaar gemaakt voldoende te zijn geïnformeerd om uitspraak op het verzoek te doen en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wettelijk kader
2. De voor deze zaak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is de aanleiding van deze procedure?
3.1.
Verzoekster is geboren op [geboortedag] 1994 en afkomstig uit Syrië. Op basis van haar statushouderschap is zij door de gemeente bemiddeld naar een één-kamerjongerenwoning (of: studio) van Camelot Europe aan de [adres] in [woonplaats] . In deze anti-kraakwoning woont zij sinds 20 juli 2018 op basis van een tijdelijke huurovereenkomst die geen einddatum bevat. Begin/medio 2019 is zij zwanger geraakt en in januari 2020 bevallen. De relatie met de vader van het kind, die in een studentenkamer in [woonplaats] woont, is verbroken. Door de komst van de baby heeft Camelot Europe haar verzocht om op zoek te gaan naar andere woonruimte, omdat het niet is toegestaan om in de betreffende woning met een minderjarig kind te wonen. De ouders van verzoekster wonen met vier andere kinderen in een ééngezinswoning in [woonplaats] en haar broer woont in eenzelfde soort jongerenwoning als zijzelf, waar kinderen niet zijn toegestaan. Bij hen kan verzoekster naar eigen zeggen niet terecht, omdat daar geen ruimte is respectievelijk kinderen niet zijn toegestaan. Verzoekster staat sinds 21 december 2019 ingeschreven bij WoningNet.
3.2.
Op 29 oktober 2019 en 6 november 2019 heeft de broer van verzoekster zich bij verweerder gemeld en aangegeven dat verzoekster problemen ondervindt bij haar huidige woning. Tijdens een gesprek op het gemeentehuis van Ouder-Amstel op 21 november 2019 heeft verzoekster haar (woon)situatie nader toegelicht en heeft zij aangegeven graag gebruik te willen maken van ondersteuning vanuit Stichting MEE (Amstel en Zaan). De heer [naam] , die werkzaam is bij deze stichting, heeft deze ondersteunende rol destijds op zich genomen.
3.3.
Uit navraag van [naam] bij Camelot Europe blijkt dat zij geen uitzondering maken voor verzoekster en geen verdere mogelijkheden voor haar bieden, ook niet uit coulance. [1] Verder heeft [naam] bij de daartoe geëigende instanties nagevraagd of verzoekster in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang, maar dit blijkt op basis van de door hem verkregen informatie niet het geval te zijn omdat zij geen begeleidingsbehoefte heeft. [2]
3.4.
Op 13 januari 2020 heeft verzoekster een aanvraag om een urgentieverklaring ingediend.
3.5.
Met het bestreden besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en dit - samengevat - als volgt gemotiveerd. In het geval van verzoekster zijn er algemene weigeringsgronden van toepassing, zoals neergelegd in de Huisvestingsverordening Ouder-Amstel 2020 (hierna: de Huisvestingsverordening). Zo is er geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem. [3] Dit omdat verzoekster een woonruimte bewoont op basis van een tijdelijke huurovereenkomst en het aflopen van zo’n overeenkomst volgens de door verweerder gehanteerde beleidsregels [4] niet leidt tot verlening van een urgentieverklaring. Dit is niet anders indien de verhuurder de huurovereenkomst beëindigt, omdat verzoekster niet met een kind in de woning mag wonen. Los daarvan blijkt uit de door verzoekster overgelegde stukken niet dat zij haar woonruimte moet verlaten omdat ze is bevallen. Daarnaast kan het huisvestingsprobleem van verzoekster worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening. [5] Immers, indien verzoekster daadwerkelijk dakloos zou raken, kan zij gebruik maken van maatschappelijke opvang voor gezinnen, waarvoor zij terecht kan bij de afdeling MGGZ Vangnet van de GGD. Tot slot ziet verweerder geen aanleiding om aan verzoekster toch een urgentieverklaring te verlenen door toepassing te geven aan de hardheidsclausule. [6] Als er een huisvestingsprobleem zou ontstaan, zou dit kunnen worden opgelost door gebruik te maken van de hierboven genoemde voorliggende voorziening.
Heeft verzoekster spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening?
4. Allereerst beoordeelt de voorzieningenrechter of verzoekster voldoende spoedeisend belang heeft om een inhoudelijke behandeling van haar verzoek te rechtvaardigen. Het klopt dat het door verzoekster gestelde woonprobleem niet direct wordt opgelost zou worden bij toewijzing van de gevraagde voorziening, in die zin dat zij daarmee niet direct een andere woonruimte krijgt. Wel zou zij met die gevraagde voorziening onmiddellijk op zoek kunnen gaan naar een oplossing van dat probleem, omdat zij in dat geval voorrang zou hebben op andere woningzoekenden. Dat het, zoals verweerder stelt, ook met een dergelijke voorrang doorgaans nog geruime tijd (zo’n anderhalf jaar) duurt voordat er een woning wordt gevonden, maakt - wat daar ook van zij - niet dat verzoekster geen belang heeft bij het zo snel mogelijk starten van die zoektocht met voorrang. Gelet daarop is er in dit geval voldoende spoedeisend belang aanwezig om tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek over te gaan.
Is er in het geval van verzoekster een algemene weigeringsgrond van toepassing?
5.1.
Aan verweerder komt bij de aan hem verleende bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring beoordelings- en beleidsruimte toe. Dit leidt ertoe dat de voorzieningenrechter het bestreden besluit terughoudend moet toetsen. De voorzieningenrechter acht het restrictieve beleid van verweerder ten aanzien van de verlening van urgentieverklaringen niet onredelijk gelet op de krapte op de sociale woningmarkt in de gemeente Ouder-Amstel.
5.2.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de door verzoekster gevraagde urgentieverklaring terecht heeft geweigerd op de grond dat geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem (artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening). Uit de betreffende huurovereenkomst blijkt dat de gehuurde woonruimte bestemd is voor slechts één persoon [7] en uit de brief van Camelot Europe van 3 maart 2020 blijkt dat verzoekster - vanwege de komst van haar kind - is aangezegd op zoek te gaan naar andere woonruimte. Hoewel hiermee vast staat dat verzoekster de woning zal moeten verlaten, is van een concrete datum waarop verzoekster de woonruimte uiterlijk moet verlaten dan wel van enige uitzettingshandelingen niet gebleken. Gelet daarop kan niet gesproken worden van een zich nu al voordoend urgent huisvestingsprobleem in de zin van dakloosheid of dreigende dakloosheid. De verwijzing van verzoekster naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2019 [8] kan haar niet baten, alleen al niet omdat het in die uitspraak ging om een moeder en kind die door de verhuurder daadwerkelijk uit de woning waren gezet en waar verweerder had erkend dat de woonsituatie ongeschikt was. Van een dergelijke situatie is in het geval van verzoekster geen sprake. Bovendien, zo heeft verweerder kunnen opmerken in het bestreden besluit, mag in het geval er in de toekomst wel sprake zou zijn van dreigende dakloosheid van verzoekster verwacht worden dat zij tijdelijk bij haar ouders intrekt om vanuit daar zelf op zoek te gaan naar een eigen woonruimte.
5.2.2.
Dat er, zoals verweerder stelt, ook geen sprake zou zijn van een urgent huisvestingsprobleem, omdat verzoekster een woonruimte bewoont op basis van een tijdelijke huurovereenkomst die afloopt en dit volgens de beleidsregels niet als een ‘urgent huisvestingsprobleem’ heeft te gelden, volgt de voorzieningenrechter niet. Verzoekster beschikt namelijk over een tijdelijke huurovereenkomst zonder einddatum en van het aflopen van die huurovereenkomst is dan ook geen sprake.
5.3.
Reeds vanwege hetgeen onder 5.2.1. is overwogen, was verweerder gehouden de aanvraag van verzoekster af te wijzen, tenzij er sprake is van omstandigheden die nopen tot toepassing van de hardheidsclausule, zoals neergelegd in artikel 2.6.11, eerste lid, van de Huisvestingsverordening. De voorzieningenrechter komt dan ook niet toe aan een oordeel over de andere algemene weigeringsgrond die verweerder verzoekster in het bestreden besluit heeft tegengeworpen.
5.4.
De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in haar betoog dat verweerder had moeten (door)toetsen of zij onder één van de urgentiecategorieën valt die zijn opgenomen in artikel 2.6.8, eerste lid, van de Huisvestingsverordening. Immers, in dit artikellid is bepaald dat verlening van een urgentieverklaring aan een aanvrager die tot een van daarin genoemde urgentiecategorieën behoort, pas aan de orde kan zijn, indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, van de Huisvestingsverordening opgenomen algemene weigeringsgronden voordoet. Zoals de voorzieningenrechter hierboven heeft geoordeeld, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat er zich in het geval van verzoekster wel een algemene weigeringsgrond voordoet.
Bestond er aanleiding om toepassing te geven aan de hardheidsclausule?
6.1.
Ook bij de besluitvorming omtrent de toepassing van de hardheidsclausule komt verweerder beoordelings- en beleidsruimte toe, waardoor de voorzieningenrechter het bestreden besluit ook op dit punt terughoudend dient te toetsen. Een beroep op de hardheidsclausule kan om die reden slechts bij uitzondering slagen, waarbij het aan verzoekster is om aannemelijk te maken dat er sprake is van omstandigheden die tot toepassing van de hardheidsclausule nopen.
6.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten geen toepassing te geven aan de in artikel 2.6.11, eerste lid, van de Huisvestingsverordening neergelegde hardheidsclausule. Verzoekster heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt op welke wijze het weigeren van een urgentieverklaring in haar geval tot een schijnende situatie leidt. Immers, zoals hierboven onder 5.2.1. is geoordeeld, is niet gebleken dat verzoekster op zeer korte termijn dakloos dreigt raken en voor zover een dergelijke situatie zich in de toekomst wel zou voordoen, heeft verweerder kunnen wijzen op de mogelijkheid om tijdelijk in te trekken bij haar ouders. De voorzieningenrechter begrijpt uit de woorden van verzoekster dat dit laatste voor haar geen ideale woonsituatie is, gelet op de drukte en beperkte ruimte in die woning, maar dit betekent niet dat het in geval van nood voor haar onmogelijk is om tijdelijk bij haar ouders in te trekken. In zoverre is de situatie van verzoekster onvoldoende onderscheidend van die van vele andere woningzoekenden in de regio van de gemeente Ouder-Amstel die in een vergelijkbare situatie verkeren. Dat het verzoekster naar eigen zeggen op eigen kracht niet lukt om een eigen woonruimte te vinden, heeft zij niet nader onderbouwd. Los van het feit dat zij pas sinds eind december 2019 ingeschreven staat bij WoningNet en zij via dat medium dus pas een relatief korte periode actief zoekt, komt zij in het dossier naar voren als een zelfstandige en zelfredzame vrouw, zonder medische problemen.
Conclusie
7. Het bezwaar van verzoekster heeft bij de huidige stand van zaken geen redelijke kans van slagen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
WETTELIJK KADER

Huisvestingsverordening Ouder-Amstel 2020

Artikel 2.6.5
1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
(…)
b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
(…)
d. het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening;
(…)
Artikel 2.6.8
1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort: (…)
Artikel 2.6.11
1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
(…)

Voetnoten

1.Zie het e-mailbericht van 22 januari 2020 van [naam] .
2.Zie het e-mailbericht van 6 maart 2020 van [naam] .
3.Artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingverordening.
4.Beleidsregels Urgentie Ouder-Amstel 2016.
5.Artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Huisvestingverordening.
6.Artikel 2.6.11, eerste lid, van de Huisvestingsverordening.
7.Artikel 5.1 van de huurovereenkomst van 20 juli 2018.