ECLI:NL:RBAMS:2020:2348

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
22 april 2020
Zaaknummer
AMS 20/1005
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete voor overtreding van bestemmingsplan door gebruik woning voor bedrijfsmatige prostitutie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 22 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker, eigenaar van een woning in Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de invordering van een dwangsom van € 25.000 die in 2016 aan de verzoeker was opgelegd, omdat zijn woning stelselmatig voor prostitutie werd gebruikt. Het college had in een besluit van 16 september 2019 meegedeeld dat de dwangsom was verbeurd en werd ingevorderd. De verzoeker had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 14 januari 2020. De verzoeker heeft vervolgens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker zich niet aan de opgelegde last heeft gehouden, die hem verplichtte het gebruik van zijn woning als prostitutiebedrijf te staken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de woning in de periode voorafgaand aan de controles meermaals was gebruikt voor betaalde seks, wat duidt op bedrijfsmatige prostitutie. De verzoeker betwistte dat er sprake was van een prostitutiebedrijf en voerde aan dat hij niet op de hoogte was van de activiteiten in zijn woning. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verzoeker maatregelen had moeten nemen om dit te voorkomen en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet op de hoogte kon zijn van de situatie.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en oordeelde dat er geen reden was om van de invordering van de dwangsom af te zien. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/1005

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 april 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. V.C. Hartkamp),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Kramer).

Procesverloop

In het besluit van 16 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder [verzoeker] meegedeeld dat een aan hem in 2016 opgelegde dwangsom van € 25.000,– is verbeurd en wordt ingevorderd, omdat zijn woning stelselmatig voor prostitutie wordt gebruikt.
Bij besluit van 14 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [verzoeker] ongegrond verklaard.
[verzoeker] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Vanwege de maatregelen in verband met het coronavirus hebben partijen desgevraagd toestemming gegeven om het onderzoek te sluiten zonder het houden van een zitting. Hierna heeft de voorzieningenrechter het onderzoek op 17 april 2020 gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
2. Tussen partijen is in geschil of verweerder de dwangsom van € 25.000,– bij [verzoeker] mag invorderen. Verweerder heeft verklaard dat de invordering wordt opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
De feiten
3. [verzoeker] is eigenaar van een woning op het adres [adres] (de woning). Hij woont hier zelf niet. Volgens het bestemmingplan is de bestemming van de grond op dit adres ‘Wonen 1’.
4. Na een controle eerder in 2016 heeft verweerder met het besluit van 1 november 2016 [verzoeker] gelast om binnen twee weken het gebruik van zijn woning als prostitutiebedrijf te (laten) staken en gestaakt te (laten) houden, onder het aanzeggen van een dwangsom van € 25.000,– als hij dat niet doet (het dwangsombesluit). Uit dit besluit blijkt dat verweerder deze last onder dwangsom heeft opgelegd omdat [verzoeker] de woning in strijd met het bestemmingsplan gebruikte, althans liet gebruiken. [1] [verzoeker] heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
5. Ongeveer drie jaar later heeft verweerder een anonieme melding gekregen. Volgens de melding heeft een omwonende waargenomen dat uit een woning op de tweede verdieping aan het [adres] meerdere mannen naar binnen en meerdere dames naar buiten zijn gegaan. Verder ervaart die omwonende sinds enige tijd geluidsoverlast uit die woning.
6. Na die melding, op 9 juli 2019, hebben toezichthouders van het bestuurlijk team prostitutie [verzoeker] woning bezocht (de eerste controle). Uit het rapport van deze eerste controle van 11 juli 2019 blijkt – voor zover hier van belang – dat een dame de toezichthouders binnenliet na legitimatie en vermelding van het doel van het bezoek. Zij liet hen de woning zien, met uitzondering van een slaapkamer waarvan de deur op slot zat. Op enig moment ging die deur open en kwam een andere dame (dame 1) en een man uit die slaapkamer. Dame 1 en de man zijn gehoord. De verklaring van dame 1 luidt:
“• Ik woon niet hier, […].
[…]
• […] “normaal’ werk niet in de prostitutie.
• Ik heb een advertentie op www.kinky.nl en mijn werknaam is [
zwart gemaakt, voorzieningenrechter].
• Ik heb een seksafspraak tegen betaling, dat is de man die u samen met mij in kamer heeft aangetroffen.
• Ik weet niet hoe hij heet, […].
• Ik heb hier een aantal klanten ontvangen, ik weet niet precies hoeveel.
• Ik verdien er ieder geval niet meer dan 1000 euro per week mee, ik weet niet hoeveel maar wel veel minder.
[…].”
De man heeft – samengevat – verklaard dat hij in de woning was voor een seksafspraak met dame 1 en haar € 100,– heeft betaald voor een uur seks. De andere twee aanwezige dames verklaarden niet in de prostitutie te werken. Verder zat bij het rapport een advertentie van www.kinky.nl met een zwart gemaakte naam, een foto van de slaapkamer en een foto van een kast met open deur, die volgens het onderschrift in die slaapkamer staat. Op 3 september 2019 hebben de toezichthouders een nader rapport opgemaakt over hun bevindingen van de kast in de slaapkamer.
7. Anderhalve week later, op 18 juli 2019, heeft een verbalisant van politie, team mensenhandel, de woning bezocht (de tweede controle). Volgens het proces-verbaal – voor zover hier relevant – had deze verbalisant via een advertentie op www.kinky.nl een afspraak gemaakt met een dame die seksuele handelingen tegen betaling aanbood. Hij kreeg te horen dat hij zich op [adres] 22 moest melden, de woning van [verzoeker] . Vervolgens is hij naar de woning toegegaan, is hij binnengetreden en heeft hij de aanwezigen bevraagd, zo blijkt uit het proces-verbaal.
8. Na een voornemen, waar [verzoeker] zijn zienswijze op heeft gegeven, vordert verweerder met het primaire besluit de dwangsom van € 25.000,– in. [verzoeker] heeft namelijk niet voldaan aan de last uit het dwangsombesluit, aldus verweerder in het primaire besluit. Dit besluit is met het bestreden besluit – kort gezegd – in stand gelaten.
Welke vragen moet de voorzieningenrechter beantwoorden?
9. [verzoeker] bestrijdt – kort gezegd – dat verweerder de dwangsom van € 25.000,– mag invorderen. Samengevat voert hij als gronden aan dat (i) een deel van het bewijs niet rechtmatig is verkregen en daarom niet gebruikt mag worden, (ii) voor zover er wel bewijs is, dit geen prostitutiebedrijf oplevert als bedoeld in de regelgeving en (iii) voor zover dat wel zo is, (a) geen dwangsom opgelegd mag worden, omdat hij niet de overtreder was, er ook niets van afwist en hij had kunnen verzoeken de last op te heffen, althans (b) de dwangsom onevenredig hoog is.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder [verzoeker] in 2016 een last heeft opgelegd met het dwangsombesluit. Volgens die last moet [verzoeker] – kort gezegd – het gebruik van zijn woning als prostitutiebedrijf staken. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat [verzoeker] zich niet aan die last gehouden heeft. Met andere woorden; het geschil gaat dus over beantwoording van de vraag of [verzoeker] zich heeft gehouden aan de last. De aangevoerde gronden van [verzoeker] vat de voorzieningenrechter dan ook op als:
( i) welke feiten heeft verweerder aannemelijk gemaakt;
(ii) heeft [verzoeker] zich dan wel of niet aan de last gehouden;
(iii) indien niet, moet van invordering van de dwangsom worden afgezien, althans moet het bedrag verlaagd worden.
(i) Welke feiten heeft verweerder aannemelijk gemaakt ?
11. [verzoeker] betwist dat het aanvullende rapport van de eerste controle als bewijs kan dienen. Verder voert hij aan dat de verbalisant tijdens het huisbezoek bij de tweede controle zich niet aan de regels voor het binnentreden van een woning heeft gehouden, zodat ook dat bewijs buiten beschouwing moet blijven.
12. Gesteld dat het juist is dat de door [verzoeker] genoemde delen van de bewijsstukken niet gebruikt mogen worden. Dan blijft als bewijsstuk van de eerste controle over het rapport van 11 juli 2019 en van de tweede controle de in het proces-verbaal neergelegde feiten tot aan het binnentreden in de woning. Wat volgt uit die onbetwiste stukken?
13. Uit het rapport van 11 juli 2019 wordt allereerst één geval van prostitutie aannemelijk tijdens de eerste controle, namelijk de betaalde seks tussen de daar aanwezige man en dame 1. Verder vermeldt het rapport dat dame 1 tijdens die eerste controle een verklaring heeft afgelegd. Uit die verklaring blijkt dat dame 1 in het huis meer klanten ontvangen heeft. Zij verklaart namelijk: “Ik heb hier een aantal klanten ontvangen, ik weet niet precies hoeveel. Ik verdien er ieder geval niet meer dan 1000 euro per week mee”. Uit de verklaring van de man en ook uit de bijlage volgt dat dame 1 € 100,– per uur voor haar diensten vraagt. Verder blijkt uit het proces-verbaal van de tweede controle dat vóórafgaande aan het huisbezoek de verbalisant via www.kinky.nl een seksafspraak heeft gemaakt, waarbij de dame in kwestie heeft gezegd dat hij voor die seksafspraak naar de woning van [verzoeker] moest begeven.
14. Met deze feiten vindt de voorzieningenrechter het aannemelijk dat de woning in ongeveer de week vóór de eerste controle tot en met de tweede controle meermaals is gebruikt voor betaalde seks.
(ii) Heeft [verzoeker] zich wel of niet aan de last gehouden ?
15. Volgens de opgelegde last moet [verzoeker] het gebruik van zijn woning als prostitutiebedrijf (laten) staken en gestaakt (laten) houden.
16. [verzoeker] betwist dat sprake is van een prostitutiebedrijf. Hij voert aan dat niet is voldaan aan de definitie van prostitutiebedrijf, zoals vermeld in artikel 3.1, tweede lid, onder k, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de gemeente Amsterdam (de APV). [2] Ook volgt dat volgens hem niet uit de Nota van beantwoording bij de Nota van Uitgangspunten Prostitutiebeleid 2012-2017 (de nota), omdat die gelet op de jaartallen inmiddels is verlopen.
17. Uit rechtsoverweging 14 volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat de prostitutie in de woning aanzienlijk in omvang was. Daardoor werd in de woning op bedrijfsmatige wijze geprostitueerd. Het is juist dat met de bedrijfsmatige prostitutie uit een woning niet voldaan wordt aan de definitie in de APV, alleen al omdat de woning geen voor publiek toegankelijke ruimte is. Maar verweerder heeft in het bestreden besluit niet geconcludeerd dat voldaan wordt aan de definitie in de APV, maar dat hij heeft aangesloten bij die definitie. In andere woorden: dat hij de definitie in de APV analoog toepast. Nog los van de in de nota vermelde richtsnoeren wanneer sprake is van prostitutie thuis, is de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel dat met de bedrijfsmatige prostitutie in de woning sprake is alsof een prostitutiebedrijf wordt uitgeoefend.
Tussenconclusie
18. Dat betekent dus dat [verzoeker] zich niet aan de last heeft gehouden. Hierdoor heeft hij van rechtswege de dwangsom van € 25.000,– verbeurd.
(iii) Moet van invordering van de dwangsom worden afgezien, althans het bedrag verlaagd worden?
19. [verzoeker] stelt dat hij niet de overtreding gepleegd heeft en dat hij ook niet wist van de overtreding die in zijn woning werd begaan. In wezen voert hij dus aan dat hij niet wist of kon weten dat in zijn woning bedrijfsmatig werd geprostitueerd.
20. De voorzieningenrechter volgt [verzoeker] hierin niet. Aan hem is deze last onder dwangsom opgelegd, zodat hij maatregelen moet nemen om te voorkomen dat nog bedrijfsmatige prostitutie in de woning plaatsvindt. Hij moet dan ook aannemelijk maken dat hij desondanks niet kon weten wat zich in de woning afspeelde. Dat is hem niet gelukt. Volgens [verzoeker] had hij zijn woning verhuurd, maar had hij de huurovereenkomst niet op papier vastgelegd. Hierdoor kan hij niet aannemelijk maken dat, en zo ja, welke maatregelen hij genomen heeft om aan de last te voldoen. Ook heeft hij niet op een andere manier aannemelijk gemaakt dat hij voldoende toezicht heeft gehouden op het gebruik van zijn woning.
21. Verder voert hij aan dat de last meer dan één jaar geleden is opgelegd, zodat hij had kunnen vragen om de last op te heffen. De voorzieningenrechter stelt vast dat [verzoeker] niet gevraagd heeft om de last op te heffen, zodat deze nog van kracht was op het moment van de controles.
22. Ten slotte voert [verzoeker] aan dat de dwangsom onevenredig hoog is. De voorzieningenrechter stelt vast dat de hoogte van de dwangsom in het dwangsombesluit is bepaald. Hiertegen is hij niet opgekomen. Alleen in zeer bijzondere omstandigheden kan de hoogte van de dwangsom dan alsnog worden betwist. Dat [verzoeker] het bedrag niet in verhouding vindt staan, is geen zeer bijzondere omstandigheid, omdat hij dit bij het opleggen van de last al had kunnen aanvoeren.
Conclusie
23. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er op dit moment geen reden is waardoor verweerder van het invorderen van de dwangsom af moet zien.
24. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook af. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Otten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.C.H. Hersbach, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 3.1, tweede lid, onder k, van de APV luidt: “prostitutiebedrijf: een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof het bedrijfsmatig is, gelegenheid wordt gegeven tot prostitutie”.