De Rechtbank Amsterdam heeft op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 13/024665-19, betreffende de tussentijdse toetsing van de ISD-maatregel die op 22 mei 2019 aan de veroordeelde is opgelegd. De veroordeelde, geboren in 1973 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, verblijft momenteel in een detentiecentrum. Tijdens de openbare zitting op 3 maart 2020 zijn de officier van justitie, de veroordeelde, zijn raadsvrouw en een deskundige gehoord. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder een reclasseringsadvies en een verslag van de tussentijdse toetsing.
Uit het verslag blijkt dat de veroordeelde de ISD-maatregel voor de vierde keer opgelegd heeft gekregen en dat hij niet meewerkt aan zijn traject. Hij heeft aangegeven zelf huisvesting te willen regelen via de organisatie Exodus, maar staat niet open voor de vervolgafdeling van de ISD. De deskundige heeft verklaard dat de veroordeelde moet leren om buiten zijn comfortzone te opereren, maar dat dit moeilijk is zolang hij weigerachtig blijft.
De officier van justitie pleit voor voortzetting van de ISD-maatregel, omdat opheffing zou leiden tot onveiligheid en overlast. De raadsvrouw daarentegen stelt dat voortzetting zinloos is, omdat de veroordeelde niet wil meewerken aan het aangeboden traject. De rechtbank oordeelt dat voortzetting van de ISD-maatregel noodzakelijk is, gezien het onverminderd hoge recidiverisico en het belang van de bescherming van de maatschappij. De rechtbank besluit dat de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel wordt voortgezet, met de nadruk op de noodzaak voor de veroordeelde om mee te werken aan zijn behandeltraject.