ECLI:NL:RBAMS:2020:2184

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
13/267545-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van een vuurwapen in de openbare ruimte

Op 19 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 november 2019 in Amsterdam werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een omgebouwd gas- en alarmpistool en munitie van categorie III. Tijdens de terechtzitting op 5 februari 2020 heeft de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, een gevangenisstraf van 12 maanden geëist. De verdediging pleitte voor een lagere straf, verwijzend naar eerdere uitspraken en de omstandigheden van de verdachte, die beweerde het wapen voor zelfbescherming te hebben. De rechtbank oordeelde echter dat het voorhanden hebben van een vuurwapen in de openbare ruimte ernstig is en dat de verdachte niet kon worden vrijgesteld van strafbaarheid. De rechtbank hanteerde de Amsterdamse oriëntatiepunten voor strafoplegging, die hogere straffen voor vuurwapenbezit aanbevelen, en legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank verklaarde het bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan en sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/267545-19 (Promis)
Datum uitspraak: 19 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres], [plaats], gedetineerd in de [plaats detentie].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.J. Bouwman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 7 november 2019 te Amsterdam een of meer wapens van categorie III, te weten een omgebouwde gas-en alarmpistool (merk Zoraki, model 917, kaliber 9mm) en/of een slede en/of munitie van categorie III, te weten 3, althans een of meer patronen, voorhanden heeft gehad. Kennelijke verschrijvingen in de tenlastelegging zijn verbeterd.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 7 november 2019 werd verdachte in het portiek voor zijn woning aangehouden. [2] Bij het onderzoek aan zijn kleding gaf verdachte aan dat hij een vuurwapen in zijn linker binnenzak had. [3] Dit bleek een omgebouwd gas- en alarmpistool, merk Zoraki, model 917, kaliber 9mm, te zijn, voorzien van een uitneembaar patroonmagazijn waarin drie patronen werden aangetroffen. Het vuurwapen was geladen maar niet doorgeladen. [4] Bij de doorzoeking van de woning van verdachte werd tussen de matrassen een slede van een vuurwapen aangetroffen. [5]
Ter terechtzitting heeft verdachte het voorhanden hebben van het pistool en de losse slede bekend. Hij heeft verklaard dat hij ten tijde van zijn aanhouding buiten zijn woning was, het vuurwapen bij zich droeg en van plan was met de trein naar Rotterdam te gaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 7 november 2019 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een omgebouwd gas-en alarmpistool (merk Zoraki, model 917, kaliber 9mm) en een slede en munitie van categorie III, te weten 3 patronen, voorhanden heeft gehad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder meer onder verwijzing naar de richtlijnen voor strafvordering van het Openbaar Ministerie, gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft zich onder verwijzing naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en diverse uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven op het standpunt gesteld dat bij de situatie van verdachte gevangenisstraffen horen in de bandbreedte van drie tot zes maanden. In alle genoemde uitspraken wordt fors ten gunste van de verdachte afgeweken van de eis van het Openbaar Ministerie. Anders dan de officier van justitie, meent de verdediging dat het dragen van een wapen voor zelfbescherming strafverminderend dient te werken. Daarnaast stelt de verdediging zich op het standpunt dat de recent opgestelde richtlijnen van de rechtbank Amsterdam over de straftoemeting bij vuurwapenbezit strijd opleveren met de rechtszekerheid, omdat deze niet zijn gepubliceerd en omdat het wringt dat deze afwijken van de straffen die in de rest van het land worden toegepast. Het gerechtshof Amsterdam volgt deze nieuwe oriëntatiepunten van de rechtbank Amsterdam niet zonder meer, zo blijkt uit een arrest van 28 januari 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:149, niet gepubliceerd). Nu een eerdere overtreding van de Wet wapens en munitie is afgedaan met een geldboete moet verdachte worden aangemerkt als
first offender. Bovendien gaat het alleen om het voorhanden hebben van het wapen. Van handel is niet gebleken en anders had dit ook op de tenlastelegging moeten staan. De raadsman verzoekt daarom een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, eventueel in combinatie met een voorwaardelijk deel of een werkstraf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorhanden hebben van een geladen vuurwapen terwijl hij het onder handbereik bij zich droeg in de openbare ruimte.
Het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie is kwalijk, omdat het mogelijk gevaarzettend is. Het ongecontroleerde voorhanden hebben en gebruik van vuurwapens moet dan ook krachtig worden bestreden. Verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwapen heeft gekregen om zichzelf te kunnen verdedigen nadat hij in de zomer van 2019 was gegijzeld en omdat twaalf van zijn vrienden in de afgelopen drie jaar door (vuurwapen)geweld om het leven zijn gekomen. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank hierin geen aanleiding voor strafmatiging. Nog daargelaten dat verdachte zijn verklaring niet heeft onderbouwd, is ook in een dergelijke situatie het voorhanden hebben van een vuurwapen niet te rechtvaardigen, in die zin dat daar geen of minder straf voor zou moeten worden opgelegd. Juist doordat mensen het heft in eigen hand nemen en niet de politie inschakelen als zij zich bedreigd voelen, neemt (het risico op) escalatie van geweld en gebruik van vuurwapens verder toe.
Er zijn landelijke richtlijnen voor strafoplegging voor een aantal veel voorkomende feiten. Deze zogenoemde LOVS-oriëntatiepunten (zie www.rechtspraak.nl) vermelden voor het voorhanden hebben van het pistool vermeld in feit 1 (categorie III.1) een gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank Amsterdam hanteert eigen oriëntatiepunten met hogere straffen voor (onder meer) vuurwapenbezit. Daartoe bestaat aanleiding, omdat in het bijzonder in Amsterdam het vuurwapenbezit en -gebruik een groot en toenemend maatschappelijk probleem is. Deze Amsterdamse oriëntatiepunten (zie www.rechtspraak.nl) vermelden een gevangenisstraf van twaalf maanden voor het voorhanden hebben van het pistool in de openbare ruimte. De rechtbank neemt deze Amsterdamse oriëntatiepunten van 20 mei 2019 als uitgangspunt voor de straftoemeting in deze zaak. Anders dan de raadsman heeft gesteld, is het moment van bekendmaking van deze Amsterdamse oriëntatiepunten niet van belang voor de toepasbaarheid daarvan. Daar komt bij dat zijn verweer op dit punt ook feitelijke grondslag mist, nu deze oriëntatiepunten twee weken na 20 mei 2019 zijn bekendgemaakt aan de balie en aan het Openbaar Ministerie en vervolgens gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit was dus ruim voor de pleegdatum. Het toepassen van deze oriëntatiepunten leidt daarnaast, gelet op de bijzondere - afwijkende - situatie in Amsterdam, niet tot rechtsongelijkheid bij de strafoplegging in Nederland.
Nu de rechtbank niet is gebleken van omstandigheden die aanleiding vormen om in dit geval af te wijken van het voornoemde uitgangspunt, acht zij een gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Fehmers, voorzitter,
mrs. J. Thomas en A.A. Fase, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 februari 2020.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 november 2019, p.038-039
3.Proces-verbaal van aanhouding d.d. 7 november 2019, p. 050-051
4.Proces-verbaal van technisch onderzoek d.d. 8 november 2019, p. 075-088
5.Proces-verbaal van doorzoeking d.d. 7 november 2019, p. 040-042