ECLI:NL:RBAMS:2020:2182

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
13/230641-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake het opzettelijk vervoeren van cocaïne en beschadiging van een politieauto

Op 19 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 februari 2019 in Amsterdam een hoeveelheid cocaïne vervoerde en daarbij een politieauto beschadigde. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 5 februari 2020, waarbij de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. S. van den Berg, aanwezig waren. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van ongeveer 21,94 gram cocaïne en het opzettelijk beschadigen van een deur van een politieauto. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een achtervolging door de politie, zijn auto opende en daarbij de deur van de politieauto beschadigde.

De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie tot algehele bewezenverklaring van de feiten gehonoreerd, met uitzondering van het medeplegen van het vervoeren van cocaïne, omdat niet kon worden vastgesteld dat de neef van de verdachte wetenschap had van de cocaïne. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk de deur van de politieauto heeft beschadigd, ondanks het verweer van de raadsvrouw dat er geen bewijs was van schade. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en heeft hem veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur en een geldboete van € 1.841,40. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals de persoon van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/230641-19 (Promis)
Datum uitspraak: 19 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij en van wat de raadsvrouw van verdachte, mr. S. van den Berg, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 8 februari 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (in een auto) heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 21,94 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 8 februari 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een deur van een politieauto ( [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de regiopolitie Eenheid Amsterdam-Amstelland toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Kennelijke verschrijvingen in de tenlastelegging zijn verbeterd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 8 februari 2019 vervoerde verdachte een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne in zijn auto. [2] Na een achtervolging werd hij klemgereden op een brug in Amsterdam Noord. Verdachte gooide de deur van zijn auto open tegen de deur van de politieauto naast hem, waardoor de deur van de politieauto beschadigd raakte. [3]
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gemotiveerd algehele bewezenverklaring gevorderd van de tenlastegelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 2 ten laste gelegde vernieling dan wel beschadiging van de deur van de politieauto. Daartoe heeft zij primair aangevoerd dat gelet op het ontbreken van een foto in het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat er daadwerkelijk schade aan de politiedeur is toegebracht. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat, voor zover sprake was van schade, verdachte deze niet opzettelijk heeft aangericht. Verdachte heeft verklaard dat de deur van de politieauto ook openging op het moment dat hij zijn deur opende en in de haast kun je geen opzet hebben om een deur te beschadigen, aldus de raadsvrouw.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Partiële vrijspraak van feit 1
De rechtbank stelt vast dat verdachte een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne in zijn auto vervoerde. Hoewel de officier van justitie bewezenverklaring van medeplegen heeft gevorderd heeft zij niet toegelicht waaruit de nauwe en bewuste samenwerking zou hebben bestaan. Nu uit het strafdossier en het verhandelde ter zitting niet kan worden afgeleid dat de neef van verdachte, die ook in de auto zat, wetenschap en beschikkingsmacht had van de cocaïne in de auto, dient verdachte van het ten laste gelegde medeplegen te worden vrijgesproken.
3.4.2
Verweren van de raadsvrouw ten aanzien van feit 2
Anders dan de raadsvouw is de rechtbank van oordeel dat op basis van de verklaringen van verschillende verbalisanten kan worden bewezen dat het handelen van verdachte schade aan de deur van de politieauto heeft veroorzaakt. Gerelateerd is immers dat er schade aan de deur van de politieauto is ontstaan doordat de deur van de auto van verdachte hard tegen de deur van de politieauto aankwam. Het enkele ontbreken van een foto waaruit de aard en de omvang van de schade blijken doet daar niet aan af. Daarnaast is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat ten minste sprake was van voorwaardelijk opzet op de beschadiging van de deur. Uit de verklaringen van de verschillende verbalisanten blijkt dat de deur van de politieauto niet werd geopend en uit hun verklaringen blijkt ook dat verdachte grote haast had om de plastic tassen met cocaïne weg te gooien. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, vormt de haast van verdachte onder deze omstandigheden geen contra-indicatie voor zijn opzet. Aangezien verdachte door de politie klem gereden was, heeft hij bewust het risico genomen dat hij bij het snel opengooien van de deur van zijn auto de deur van de auto naast hem zou raken en dat hij deze daardoor zou beschadigen. De rechtbank verwerpt de verweren.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
op 8 februari 2019 te Amsterdam opzettelijk in een auto heeft vervoerd 21,94 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
2
op 8 februari 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een deur van een politieauto ( [kenteken] ) die aan een ander, te weten aan de regiopolitie Eenheid Amsterdam-Amstelland toebehoorde, heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand en een geldboete van € 1.841,40.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) een taakstraf van 80 uur omvat, maar dat verdachte de voorkeur geeft aan een geldboete.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoer van een handelshoeveelheid cocaïne. Cocaïne bevat voor de gebruikers daarvan schadelijke stoffen en kan een ernstig gevaar voor de volksgezondheid vormen. De rechtbank rekent het verdachte bovendien aan dat hij dit vervoerde in een auto, terwijl ook zijn minderjarige neef zich in deze auto bevond. Daarnaast heeft verdachte zich in de haast om zich van de illegale verdovende middelen te ontdoen niet bekommerd om de politieauto die naast hem stond en door het opengooien van zijn deur de deur van die politieauto beschadigd. In het voordeel van verdachte weegt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd is het oriëntatiepunt van de LOVS niet 80, maar 100 uur taakstraf, nu het gaat om het vervoer van harddrugs. Gelet op dit uitgangspunt en de bewezenverklaring van de zaaksbeschadiging acht de rechtbank naast de geldboete niet een gevangenisstraf, maar een taakstraf van 100 uur passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 23, 24c, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod
2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 100 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte voorts tot een geldboete van
€ 1.841,40(duizend achthonderdeenenveertig euro en veertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 28 (achtentwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Fehmers, voorzitter,
mrs. J. Thomas en A.A. Fase, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 februari 2020.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 februari 2019, p. B001-004
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 februari 2019, p. B011-012