ECLI:NL:RBAMS:2020:2107

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
AMS 20/1504
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging bijstandsuitkering en toepassing kostendelersnorm in Amsterdam

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een alleenstaande man, verzoeker, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. Verzoeker ontving sinds oktober 2009 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande, maar zijn uitkering werd verlaagd op basis van de kostendelersnorm, omdat verweerder meende dat zijn zoon bij hem in huis woonde. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze verlaging en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 24 maart 2020, die vanwege coronamaatregelen via een videogesprek plaatsvond, werd het standpunt van verzoeker belicht. Hij stelde dat zijn zoon slechts af en toe bij hem verbleef en dat de aanwezigheid van persoonlijke spullen van zijn zoon in zijn woning niet betekende dat deze daar zijn hoofdverblijf had. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat de kostendelersnorm van toepassing was. De voorzieningenrechter concludeerde dat het primaire besluit waarschijnlijk geen stand zou houden in bezwaar.

Daarom schorste de voorzieningenrechter het primaire besluit en bepaalde dat verweerder verzoeker voorschotten moest verstrekken naar de bijstandsnorm voor een alleenstaande, zonder toepassing van de kostendelersnorm, over de periode vanaf 20 januari 2020. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker. De uitspraak is niet openbaar gemaakt, maar enkel aan de partijen toegestuurd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/1504

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 maart 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T.A. Vetter),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Mulders).

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van verzoeker verlaagd op de grond dat de kostendelersnorm op hem van toepassing is.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2020. Vanwege de maatregelen rondom de verspreiding van het coronavirus heeft de zitting plaatsgevonden door middel van een videogesprek via Skype. Verzoeker, zijn zoon [naam zoon] , de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder hebben aan dit gesprek deelgenomen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Verzoeker ontvangt sinds oktober 2009 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Verzoeker is tijdelijk vrijgesteld van de verplichting om deel te nemen aan een traject of te solliciteren naar werk. Op 15 januari 2020 heeft verzoeker een voortgangsgesprek gehad bij verweerder. In de aantekeningen die een medewerker van verweerder over dit gesprek heeft gemaakt, staat dat verzoeker heeft verteld dat zijn zoons bij hem in huis wonen. Daarom hebben handhavingsspecialisten van verweerder op 20 januari 2020 een huisbezoek afgelegd op het adres van verzoeker.
2.2
In het rapport dat de handhavingsspecialisten over het huisbezoek hebben gemaakt, staat dat [naam zoon] de deur open heeft gedaan en de handhavingsspecialisten heeft binnengelaten. Hierna heeft verzoeker de handhavingsspecialisten toestemming gegeven om zijn woning te bekijken. In één van de slaapkamers zagen de handhavingsspecialisten een sporttas, spijkerbroek, herenjas en een trui. Ook lagen in deze slaapkamer een plastic map met administratie, het paspoort van [naam zoon] , sleutels, een taxitasje en deodorant. In het rapport staat dat [naam zoon] desgevraagd heeft verklaard dat deze spullen van hem zijn. In dezelfde kamer zagen de handhavingsspecialisten een inbouwkast. Toen zij verzoeker vroegen of hij deze kast open wilde maken, zei verzoeker dat hij dit niet kon omdat hij de sleutel kwijt was.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit zijn onderzoek blijkt dat [naam zoon] bij verzoeker in huis woont. Verweerder baseert deze conclusie op de omstandigheid dat er spullen van [naam zoon] in de woning lagen, de inbouwkast niet geopend kon worden en op de verklaring van 15 januari 2020 van verzoeker dat [naam zoon] bij hem woont. Daarom vindt verweerder dat de kostendelersnorm van toepassing is en heeft verweerder de uitkering van verzoeker vanaf 20 januari 2020 verlaagd.
4. Verzoeker voert kort gezegd aan dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [naam zoon] zijn hoofdverblijf bij hem heeft. Dat er persoonlijke spullen van [naam zoon] in de woning lagen, komt doordat [naam zoon] ongeveer één keer per week bij verzoeker slaapt en daarnaast drie keer per week langskomt om verzoeker mantelzorg te verlenen. Verder heeft verzoeker toegelicht dat er tijdens het gesprek van 15 januari 2020 miscommunicatie was, omdat hij toen bedoeld heeft te verklaren dat hij alleen woont. In zijn latere verklaringen staat duidelijk dat hij ontkent dat [naam zoon] bij hem woont.
5.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het besluit om de bijstandsuitkering van verzoeker te verlagen een belastend besluit is. Daarom moet verweerder aannemelijk maken dat aan de voorwaarden voor verlaging is voldaan. [1] Dat betekent dat het op de weg van verweerder ligt om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toepassing van de kostendelersnorm is voldaan doordat [naam zoon] zijn hoofdverblijf heeft bij verzoeker.
5.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder hier niet in is geslaagd. Verweerder vindt de aanwezigheid van de map met administratie en post een belangrijke aanwijzing dat [naam zoon] hoofdverblijf heeft in de woning van verzoeker. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan aan deze omstandigheid echter niet die waarde worden toegekend. Daarbij is van belang dat niet bekend is of die post van [naam zoon] was geadresseerd aan het adres van verzoeker. De aanwezigheid van post van [naam zoon] op maar één plek in de woning van verzoeker duidt er ook niet op dat [naam zoon] daar zijn hoofdverblijf had. Ook het geringe aantal persoonlijke spullen van [naam zoon] vormt onvoldoende onderbouwing voor deze conclusie. De aanwezigheid van deze spullen past bovendien in de verklaring van [naam zoon] dat hij meerdere keren per week bij verzoeker is om hem mantelzorg te verlenen en er eens per week een nacht blijft slapen. Dat de inbouwkast tijdens het huisbezoek niet is geopend, maakt het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. De voorzieningenrechter kan uit het dossier namelijk niet opmaken dat verzoeker weigerachtig is geweest bij het openen van deze kast. Ook de aantekeningen die over het gesprek van 15 januari 2020 zijn gemaakt, brengen de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Het gespreksverslag is niet ondertekend, verzoeker heeft later consequent verklaard dat hij alleen woont en ter zitting is gebleken dat verzoekers beheersing van de Nederlandse taal niet optimaal is. De voorzieningenrechter concludeert daarom dat de omstandigheden die voor verweerder aanleiding waren om het primaire besluit te nemen, onvoldoende bewijswaarde hebben om de conclusie te kunnen dragen dat [naam zoon] zijn hoofdverblijf bij verzoeker heeft.
6. De voorzieningenrechter concludeert dat het primaire besluit in bezwaar waarschijnlijk geen stand zal houden. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het verzoek toe te wijzen en bepaalt dat het primaire besluit wordt geschorst tot zes weken nadat verweerder op het bezwaar heeft beslist. Ook moet verweerder verzoeker tot die tijd over de periode vanaf 20 januari 2020 voorschotten verstrekken naar de bijstandsnorm voor een alleenstaande, zonder toepassing van de kostendelersnorm.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt zij dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Ook veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de proceskosten van verzoeker. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat verweerder verzoeker voorschotten moet verstrekken naar de bijstandsnorm voor een alleenstaande, zonder toepassing van de kostendelersnorm, over de periode vanaf 20 januari 2020 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.M. Giesen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.C.H. Hersbach, griffier. De voorzieningenrechter heeft ter zitting aan partijen meegedeeld dat de uitspraak niet openbaar zal worden uitgesproken maar slechts zal worden toegestuurd aan partijen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1032.