ECLI:NL:RBAMS:2020:208

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
17 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1119
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning en dwangsom in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 januari 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam was verleend. De vergunning betrof het veranderen en vergroten van gebouwen aan een specifiek adres in Amsterdam, wat in strijd was met het bestemmingsplan. De eisers, een groep van 27 personen, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning en voerden aan dat de vergunning in strijd was met het aanwijzingsbesluit dat het gebied als beschermd stadsgezicht aanmerkt. De rechtbank oordeelde dat het college niet tijdig had beslist op de bezwaren van drie eisers, waardoor een dwangsom van € 1.442,00 was verbeurd. De rechtbank verklaarde het beroep van deze drie eisers gegrond en veroordeelde het college in de proceskosten. Het beroep tegen de omgevingsvergunning zelf werd ongegrond verklaard, omdat de rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen om de vergunning te verlenen, ondanks de strijdigheid met het bestemmingsplan. De rechtbank concludeerde dat de vergunninghouder voldoende had aangetoond dat de uitbreiding van de kantoorfunctie in lijn was met de gemeentelijke Kantorenstrategie 2017.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/1101 en AMS 19/1119
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 januari 2020 in de zaken tussen
[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] , [eiser 7] , [eiser 8] , [eiser 9] , [eiser 10] , [eiser 11] , [eiser 12] , [eiser 13] , [eiser 14] , [eiser 15] , [eiser 16] , [eiseres 17] , [eiser 18] , [eiser 19] , [eiser 20] , [eiser 21] , [eiser 22] , [eiser 23] , [eiser 24] , [eiser 25] , [eiser 26] en [eiser 27]te Amsterdam, eisers
(gemachtigde: mr. A. Kamphuis),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. J. Aznag).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[bedrijf 1] , de besloten vennootschap [bedrijf 2] . en [bedrijf 3], te Amsterdam
(gemachtigde: mr. F. van der Heijden).
De rechtbank zal partijen hierna ook wel aanduiden als respectievelijk eisers, het college en vergunninghouder.
Procesverloop
Met een besluit van 27 juni 2018 (het primaire besluit) heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van de gebouwen aan [adres] in Amsterdam.
Met een besluit van 16 januari 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] , [eiser 7] , [eiser 8] , [eiser 9] , [eiser 10] , [eiser 11] , [eiser 12] , [eiser 13] , [eiser 14] , [eiser 15] , [eiser 16] , [eiser 19] , [eiser 20] , [eiser 21] , [eiser 22] , [eiser 23] , [eiser 25] , [eiser 26] en [eiser 27] ongegrond verklaard. Met een besluit van 6 maart 2019 (het bestreden besluit II) heeft verweerder de bezwaren van [eiseres 17] , [eiser 18] en [eiser 24] ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2019. De beroepen zijn gevoegd op de zitting behandeld. Namens eisers waren op de zitting aanwezig [eiser 7] en [eiser 9] , bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen in de [de persoon] , bijgestaan door zijn gemachtigde en een deskundige R.A.J. van der Wals.
Overwegingen

1.Wat ging er aan deze procedure vooraf?

1.1.
In een besluit van 4 oktober 2017 (het aanwijzingsbesluit) van de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Infrastructuur en Milieu is het gebied Plan Zuid aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht en is besloten dat het vigerende bestemmingsplan ‘Museumkwartier en Valeriusbuurt' voldoet aan de beschermingsvereisten. Het aanwijzingsbesluit is in werking getreden op 1 april 2018.
1.2.
Vergunninghouder heeft op 15 november 2017 een omgevingsvergunning aangevraagd. Het bouwplan voorziet, voor zover in dit geschil van belang, in een verhoging van het pand met twee bouwlagen en een uitbreiding van de gebruiksfunctie kantoor. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Museumkwartier en Valeriusbuurt’ (het bestemmingsplan). Op het perceel rust de bestemming ‘Gemengd - 2’ met de functieaanduidingen ‘kantoor en specifieke vorm van gemengd - alle bouwlagen’. Het bouwplan is in strijd met deze bestemming.
1.3.
Om het bouwplan mogelijk te maken heeft het college, voor zover in dit geschil nog van belang, de gevraagde omgevingsvergunning voor het gebruiken van een bouwwerk aan vergunninghouder verleend met gebruikmaking van een zogenaamde buitenplanse afwijkingsbevoegdheid. [1] Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Zij wonen allemaal in de buurt van het perceel.
1.4.
Vergunninghouder heeft op 14 mei 2019 een verzoek ingediend tot wijziging van de bouwhoogte van het bouwplan van 22 meter naar 21,969 meter (verschil van 3,1 centimeter). Het college heeft vervolgens op 16 juli 2019 besloten dat deze aanvraag een wijziging van ondergeschikte aard betreft waarvoor geen nieuwe omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd.
1.5.
Eisers hebben in een brief van 4 december 2018 het college in gebreke gesteld omdat volgens eisers de termijn voor het beslissen op hun bezwaar al was verstreken. Het college heeft vervolgens op 16 januari 2019 het bestreden besluit I genomen. In dit besluit heeft het college geen beslissing op de bezwaren van [eiseres 17] , [eiser 18] en [eiser 24] genomen.
1.6.
In een besluit van 31 januari 2019 heeft het college vastgesteld dat het bestreden besluit 20 dagen te laat is genomen en dat om die reden een dwangsom van € 460,00 is verbeurd.
2.
Het beroep van [eiseres 17] , [eiser 18] en [eiser 24] tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren
2.1.
Op 20 februari 2019 hebben [eiseres 17] , [eiser 18] en [eiser 24] beroep ingesteld tegen het (met een besluit gelijk te stellen) niet tijdig nemen van een besluit op hun bezwaren. Zij hebben daarbij de rechtbank verzocht om de verbeurde dwangsom vast te stellen.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat het college inmiddels met het besluit van 6 maart 2019 op de bezwaren van [eiseres 17] , [eiser 18] en [eiser 24] heeft beslist, maar daarbij geen beslissing heeft genomen omtrent het verzoek om een dwangsom vast te stellen.
[eiseres 17] , [eiser 18] en [eiser 24] behouden daarom belang bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank zal dit beroep gegrond verklaren omdat door verweerder niet tijdig is beslist op de bezwaren van deze drie eisers en alsnog een dwangsom vaststellen. [2]
2.3.
Niet in geschil is dat het college uiterlijk op 27 december 2018 [3] een beslissing op de bezwaren van [eiseres 17] , [eiser 18] en [eiser 24] had moeten nemen zonder een dwangsom te verbeuren. [4] Omdat het college op 6 maart 2019 een beslissing op hun bezwaren heeft genomen en vanaf 27 december 2018 meer dan 42 dagen als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb zijn verstreken, stelt de rechtbank vast dat het college aan hen een maximale dwangsom ter hoogte van € 1.442,00 heeft verbeurd.
2.4.
In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van [eiseres 17] , [eiser 18] en [eiser 24] in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaren. Deze kosten voor de drie eisers gezamenlijk stelt de rechtbank vast op € 525,00 (1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).
3.
Het beroep tegen de verleende omgevingsvergunning
3.1.
Op de zitting hebben eisers hun beroepsgronden die zien op de hoogte van het bouwplan en de grondwaterstroming ingetrokken. Tussen partijen is nog in geschil of de bestemmingsplanregel die ziet op een maximale bouwhoogte van 22 meter evident in strijd is met het aanwijzingsbesluit. Ook is in geschil of het college bij de vergunningverlening in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid tot afwijking van de bepalingen van het bestemmingsplan terzake van het gebruik van het perceel als kantoorruimte. De rechtbank zal hierna achtereenvolgens deze twee geschilpunten beoordelen.
Is er sprake van evidente strijd met hogere regelgeving vanwege het aanwijzingsbesluit?
3.2.
Eisers stellen zich allereerst op het standpunt dat de bestemmingsplanregeling die ziet op een maximale bouwhoogte van 22 meter evident in strijd is met een hogere regeling (het aanwijzingsbesluit). Volgens eisers doorbreekt de incidentele verhoging - midden in het bouwblok - van drie tot vier bouwlagen naar zes bouwlagen de eenheid van het bouwblok en is dat in strijd met de beschermde karakteristiek van Plan Zuid.
3.3.
Het college stelt daartegenover dat uit het aanwijzingsbesluit volgt dat het bestemmingsplan voldoende beschermend is. Om die reden gaat verweerder ervan uit dat het bestemmingsplan geen regelingen bevat die in strijd zijn met het aanwijzingsbesluit. Volgens het college zijn de in de toelichting genoemde hoofdkarakteristieken en de stedenbouwkundige waarderingskaart niet bedoeld als toetsingsmaatstaf. Hieruit valt namelijk niet op te maken dat met het aanwijzingsbesluit is bedoeld om aan de bebouwing in Plan Zuid een maximaal aantal bouwlagen toe te kennen. De bestemmingplanregeling die ziet op de maximale bouwhoogte is dus niet in strijd met hogere regelgeving.
3.4.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de mogelijkheid om in een procedure die is gericht tegen een besluit omtrent de verlening van een omgevingsvergunning, de gelding van de toepasselijke bestemmingsplanregeling aan de orde te stellen, niet zover strekt dat deze regeling aan dezelfde toetsingsmaatstaf wordt onderworpen als de toetsingsmaatstaf die wordt gehanteerd in het kader van de beoordeling van beroepen tegen een vastgesteld bestemmingsplan. Als in eerstbedoelde procedure wordt aangevoerd dat de bestemmingsregeling in strijd is met een hogere regeling, moet de bestemmingsregeling slechts onverbindend worden geacht of buiten toepassing worden gelaten, indien de bestemmingsregeling evident in strijd is met deze hogere regeling. Voor een evidentie is onder meer vereist dat de hogere regelgeving zodanig concreet is dat deze zich voor exceptieve toetsing leent. [5]
3.5.
Uit de toelichting bij het aanwijzingsbesluit (de toelichting) blijkt dat in het beschermde gebied het contrast tussen de gemiddelde bebouwingshoogte en de bebouwing van drie tot vijf bouwlagen, met verticale accenten in de vorm van torens op hoeken van straten en pleinen als hoofdkarakteristiek kan worden aangewezen. Daarnaast kan ook de overwegende bebouwing in gesloten bouwblokken van vier à vijf bouwlagen, afgewisseld met enkele hogere stedenbouwkundige verantwoorde verticale accenten als hoofdkarakteristiek worden aangewezen. De bijgevoegde Stedenbouwkundige waarderingskaart Plan Zuid (de waarderingskaart) verduidelijkt volgens de toelichting welke hoofdstructuurelementen als dragers van het gebied kunnen worden aangemerkt en op stedenbouwkundig niveau het gebied zijn identiteit verlenen.
3.6.
In de waarderingskaart wordt omschreven dat de panden ter hoogte van het perceel worden aangemerkt als panden met drie à vier bouwlagen met kap. Hiermee wordt naar het oordeel van de rechtbank een beschrijving van de bestaande hoofdstructuurelementen van het gebied gegeven, maar hieruit volgt niet concreet dat er ter hoogte van het pand maximaal drie tot vier bouwlagen zijn toegestaan. Ook de onder 3.5 omschreven hoofdkarakteristieken rechtvaardigen deze conclusie niet omdat daarin voornamelijk het contrast in bouwhoogte en de overwegende bebouwing in gesloten bouwblokken van vier à vijf bouwlagen, afgewisseld met enkele hogere stedenbouwkundige verantwoorde verticale accenten worden genoemd. Dit betekent dat het aanwijzingsbesluit op dit punt onvoldoende concreet is en zich niet leent voor exceptieve toetsing van de maximale bouwhoogte in het bestemmingsplan. Deze beroepsgrond wordt verworpen.
Heeft het college in redelijkheid tot zijn besluit kunnen komen om het strijdige gebruik toe te staan?
3.7.
Eisers voeren aan dat door het college onvoldoende is gemotiveerd dat het bouwplan voorziet in een kwaliteitsimpuls op de kantorenmarkt. Volgens eisers blijkt de behoefte aan aantrekkelijke kantoorlocaties in woonwijken nergens uit. Om die reden is de uitbreiding van de functie kantoor in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
3.8.
Het college vindt dat in het bestreden besluit uitgebreid is gemotiveerd waarom de uitbreiding kantoorfunctie past in de Kantorenstrategie 2017. [6]
3.9.
Uitgangspunt is dat het college bevoegd is om een omgevingsvergunning te verlenen voor het strijdige gebruik. [7] Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is de beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen voor gebruik dat in strijd is met het bestemmingsplan, een bevoegdheid van het college, waarbij hij beleidsruimte heeft. Het discretionaire karakter van de bevoegdheid brengt met zich dat het besluit terughoudend moet worden getoetst. Dit betekent dat de rechter zich bij de toetsing moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om het strijdige gebruik toe te staan. [8]
3.10.
Vast staat dat de uitbreiding van het gebruik van de kantoorfunctie in strijd is met het bestemmingsplan. Ook staat vast dat in de Nota Omgevingsvergunning A2 geen expliciete beleidsregels zijn geformuleerd ten aanzien van een uitbreiding van de kantoorfunctie.
3.11.
De bezwaarschriftencommissie heeft gemotiveerd dat de uitbreiding van de kantoorfunctie naar alle bouwlagen in lijn is met de Kantorenstrategie 2017, omdat daarin wordt voorspeld dat de leegstand van kantoorruimte verder daalt naar een voor een gezonde kantorenmarkt gewenst niveau en als uitgangspunt wordt gehanteerd dat er sprake moet zijn van meer functiemenging (wonen en werken).
3.12.
De rechtbank is van oordeel dat het college met overneming van het (nadere) advies van de bezwarencommissie voldoende heeft gemotiveerd dat de uitbreiding van de kantoorfunctie in lijn is met de Kantorenstrategie 2017 en dus in redelijkheid heeft kunnen besluiten om gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

4.Conclusie

4.1.
Het beroep is gegrond voor zover het betreft het niet beslissen op het verzoek om een dwangsom. De rechtbank stelt vast dat het college aan [eiseres 17] , [eiser 18] en [eiser 24] een maximale dwangsom ter hoogte van € 1.442,00 heeft verbeurd.
4.2.
In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van [eiseres 17] , [eiser 18] en [eiser 24] in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaren. Deze kosten voor de drie eisers gezamenlijk stelt de rechtbank vast op € 525,00 (1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).
4.3.
Het beroep gericht tegen de verleende omgevingsvergunning is ongegrond.
Beslissing
De rechtbank:
in de zaak AMS 19/1101:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • stelt de hoogte van de aan [eiseres 17] , [eiser 18] en [eiser 24] verbeurde dwangsom vast op € 1.442,00 en bepaalt dat verweerder deze dwangsom binnen zes weken nadat deze uitspraak bekend is gemaakt, dient te betalen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht in de zaak AMS 19/1101 van € 174,00 aan [eiseres 17] , [eiser 18] en [eiser 24] te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van [eiseres 17] , [eiser 18] en [eiser 24] tot een bedrag van € 525,00.
In de zaak AMS 19/1119:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, voorzitter, en mr. G.W.J. Harten en mr. J.H.M. van de Ven, leden, in aanwezigheid van mr. A.E. van Duinen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2020.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Artikel 4:17, eerste lid, bepaalt dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de dwangsom de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag bedraagt. Op grond van het derde lid van dit artikel is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voor zover van belang, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens het Bouwbesluit;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
Op grond van artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo, voor zover van belang, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij het Besluit omgevingsrecht aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Op grond van artikel 4, aanhef en eerste lid, van Bijlage II bij het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, (…).
Op grond van artikel 1, eerste lid, van Bijlage II bij het Bor wordt onder een bijbehorend bouwwerk verstaan, een uitbreiding van een hoofdgebouw (…) met een dak.
Op grond van artikel 4, aanhef en negende lid, van Bijlage II bij het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde bouwoppervlakte of het bouwvolume niet vergroten (…).
Bestemmingsplan ‘Museumkwartier en Valeriusbuurt’
6.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen en short-stay, uitsluitend in de tweede bouwlaag en hoger en ter plaatse van de aanduiding 'wonen' tevens in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
b. huisgebonden beroep of huisgebonden bedrijf, met in achtneming van het bepaalde in 6.4.1;
c. bed & breakfast, met in achtneming van het bepaalde in 6.4.1;
d. detailhandel, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
e. consumentverzorgende dienstverlening, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
f. maatschappelijke dienstverlening, uitsluitend binnen bebouwing in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder en op onbebouwd blijvende gronden uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - maatschappelijke dienstverlening';
g. zakelijke dienstverlening, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
h. kantoor, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de respectievelijk de aanduiding 'kantoor';
i. bedrijf, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder;
j. horeca van categorie 1, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1';
k. horeca van categorie 2, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 2';
l. horeca van categorie 3, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1', 'horeca van categorie 2' en 'horeca van categorie 3';
m. horeca van categorie 4, uitsluitend in de eerste bouwlaag, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1', 'horeca van categorie 2', 'horeca van categorie 3' en 'horeca van categorie 4';
n. ondersteunende horeca, uitsluitend binnen detailhandel, dienstverlening en kantoor;
o. hotel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - hotel';
p. parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' op maaiveld en binnen bebouwing;
q. nutsvoorziening;
r. tuinen;
s. voetpaden.
6.4.2
Niet-woonfuncties
Voor de in 6.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:
a. voor detailhandel geldt:
1. in de Willemsparkweg een maximum bruto vloeroppervlak: 500 m² per vestiging, mits daartoe niet meer dan drie aaneengesloten panden worden samengevoegd;
2. in overige straten een maximum bruto vloeroppervlak van 300 m² per vestiging.
b. voor bedrijf, dienstverlening, kantoor en horeca van categorie 1 tot en met 4 geldt een maximum bruto vloeroppervlak van 300 m² per vestiging;
c. voor kantoor geldt dat, in afwijking van het bepaalde in 6.1 onder h, kantoor uitsluitend is toegestaan in de derde en vierde bouwlaag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van kantoor - 3e en 4e bouwlaag';
d. voor horeca van categorie 4 geldt dat, in afwijking van het bepaalde in 6.1 onder m, horeca van categorie 4 uitsluitend is toegestaan in de eerste twee bouwlagen, het souterrain en/of de kelder ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 2 bouwlagen';
e. voor ondersteunende horeca geldt een maximum netto vloeroppervlak van 30% van het netto vloeroppervlak van de hoofdfunctie met een maximum van 30 m².
6.4.7
Afwijking
a. in afwijking van het bepaalde in 6.4.2 zijn de, op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, bestaande vestigingen met een groter bruto vloeroppervlak toegestaan. Een verdere vergroting is niet toegestaan.
b. in afwijking van het bepaalde onder 6.4.2 is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2 bouwlagen' en 'specifieke vorm van gemengd - alle bouwlagen' de op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezige niet-woonfunctie in de eerste twee bouwlagen, het souterrain en/of de kelder respectievelijk alle bouwlagen toegestaan. Een verdere uitbreiding is niet toegestaan.
De nota ‘Omgevingsvergunning A2’ (de beleidsregels)
4.5
Algemene bepalingen
1. Afwijken van de beleidsregels
Van de beleidsregels uit deze nota kan worden afgeweken, indien:
a. stedenbouwkundige, verkeerskundige en/of overige ruimtelijke overwegingen hiertoe
aanleiding geven, die door aanvrager dienen te worden gemotiveerd;
b. de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en/of belangen van derden hier aanleiding toe geven;
c. sprake is van een zwaarwegend algemeen belang, waaronder in ieder geval wordt begrepen het maatschappelijke belang van de gemeente. De aanvrager dient het algemeen belang te motiveren, naast de onder a genoemde overwegingen.
Een besluit tot het afwijken van de beleidsregels, zal uitdrukkelijk moeten worden gemotiveerd.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten tweede van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo) gelezen in verbinding met artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
2.Met toepassing van artikel 8:55c van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Na afloop van de termijn van drie weken gesteld in de op 6 december 2018 door het college ontvangen ingebrekestelling.
4.Zie de artikelen 7:10 en 4:17 van de Awb.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3339.
6.Geactualiseerde Kantorenstrategie 2017 van de Gemeente Amsterdam van 6 december 2017, ‘Het juiste kantoor op de juiste plek’.
7.Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef en negende lid, van Bijlage II bij het Bor.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2027.