Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling en bedreiging van hulpverleners. De zaak betreft drie afzonderlijke parketnummers, waarbij de verdachte in zaak A wordt beschuldigd van de mishandeling van een hulpverlener op 19 mei 2019 in Amsterdam, in zaak B van de bedreiging van een andere hulpverlener op 9 juli 2019, en in zaak C van de bedreiging van twee hulpverleners in de periode van 27 tot en met 28 september 2019 te Den Dolder. Tijdens de zitting op 12 maart 2020 heeft de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, de vordering gedaan en is de verdediging vertegenwoordigd door mr. S.L.J. Swart. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte alle drie de feiten heeft gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische toestand ten tijde van de feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes weken op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 500,- aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij, met wettelijke rente. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat de bewindvoerder niet was opgeroepen voor de zitting. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.