ECLI:NL:RBAMS:2020:2067

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
13-122026-19 - 13-166278-19 - 13-275226-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor mishandeling en bedreiging van hulpverleners in instellingen

Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling en bedreiging van hulpverleners. De zaak betreft drie afzonderlijke parketnummers, waarbij de verdachte in zaak A wordt beschuldigd van de mishandeling van een hulpverlener op 19 mei 2019 in Amsterdam, in zaak B van de bedreiging van een andere hulpverlener op 9 juli 2019, en in zaak C van de bedreiging van twee hulpverleners in de periode van 27 tot en met 28 september 2019 te Den Dolder. Tijdens de zitting op 12 maart 2020 heeft de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, de vordering gedaan en is de verdediging vertegenwoordigd door mr. S.L.J. Swart. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte alle drie de feiten heeft gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische toestand ten tijde van de feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes weken op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 500,- aan immateriële schadevergoeding aan de benadeelde partij, met wettelijke rente. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat de bewindvoerder niet was opgeroepen voor de zitting. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13-122026-19 (A), 13-166278-19 (B) en 13-275226-19 (C) (Promis)
Datum uitspraak: 26 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaken tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2020. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S.L.J. Swart naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt kort gezegd beschuldigd van
in zaak A:
de mishandeling van [persoon 1] op 19 mei 2019 te Amsterdam;
in zaak B:
de bedreiging van [persoon 2] op 9 juli 2019 te Amsterdam;
in zaak C:
de bedreiging van [persoon 3] en/of [persoon 4] in de periode van 27 tot en met 28 september 2019 te Den Dolder.
De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in bijlage I bij dit vonnis en gelden als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt de feiten wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft in de drie zaken geweld gebruikt tegen hulpverleners of daarmee gedreigd.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd over het bewijs.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van alle drie de feiten.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
zaak A:
op 19 mei 2019 te Amsterdam [persoon 1] heeft mishandeld, door meermalen met de gesp van een riem tegen de wang en het oor van die [persoon 1] te slaan;
zaak B:
op 9 juli 2019 te Amsterdam [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [persoon 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Als jij mij die pillen laat slikken, dan maak ik je dood!" en op korte afstand van die [persoon 2] te gaan staan en zich groot te maken;
zaak C:
in de periode van 27 tot en met 28 september 2019 te Den Dolder, gemeente Zeist,
[persoon 3] en [persoon 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [persoon 3] en [persoon 4] dreigend de woorden toe te voegen:
- " Kom dan, je hoeft me maar één keer aan te raken en ik pak jullie" en
- " Niemand raakt mij aan en als iemand dat wel doet dan breek ik zijn nek” en
- “ Ik snij jullie kelen door met glas” en
- " Ik laat jullie doodschieten met een Kalashnikov" en
- " Als ik vrij ben, moet jij de rest van je leven achter je kijken. Ik ga je djoeken in je nek. Blijf achterom kijken want ik steek een mes in je nek",
terwijl hij met zijn handen op zijn ontblote borst sloeg en een schietgebaar maakte met zijn handen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman vindt dat verdachte voor zaak A moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Vlak voor dit feit is verdachte in verband met een rechterlijke machtiging onderzocht door een psychiater. Deze psychiater heeft geconcludeerd dat verdachte op dat moment psychotisch was. Verdachte slikte geen medicatie en was volledig ontregeld. Gelet hierop is de raadsman van mening dat verdachte voor zaak A volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
De rechtbank vindt dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat verdachte ten tijde van het in zaak A bewezen verklaarde volledig ontoerekeningsvatbaar was.
Verdachte is blijkens een door de raadsman ter zitting overgelegd stuk op 15 mei 2019 in het kader van de BOPZ door een psychiater onderzocht. Deze psychiater is tot de diagnose gekomen dat er bij verdachte sprake was van manische ontregeling, mogelijke psychose bij een bekende schizofrenie spectrumstoornis en een lichte verstandelijke beperking mogelijk geluxeerd door middelenmisbruik of staken medicatie. De psychiater heeft over de toestand van verdachte verklaard en niet over de toerekenbaarheid van verdachte. Dat is anders voor de twee deskundigen van het NIFP die in het kader van deze strafzaken over verdachte hebben gerapporteerd: GZ-psycholoog drs. S.H. van Schagen en psychiater dr. T.W.D.P. van Os hebben op 27 november 2019 over verdachte gerapporteerd. Van Schagen schreef dat er bij verdachte sprake is van een ander gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, in remissie. Ook is sprake van zwakbegaafdheid en differentiaal diagnostisch een licht verstandelijke beperking. Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol. Van Os schreef dat er bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis waarvan de etiologie onduidelijk is. Daarnaast is er sprake van een stoornis in gebruik van alcohol en cannabis. Ook is er sprake van een verstandelijke ontwikkelingsstoornis. Beide deskundigen oordelen dat dat ook zo was ten tijde van het tenlastegelegde en adviseren verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt het advies van de psycholoog en psychiater over. Zij zal alle feiten in verminderde mate aan verdachte toerekenen.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 114 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarbij zouden aan verdachte de bijzondere voorwaarden moeten worden opgelegd dat hij zich moet melden bij de reclassering, moet meewerken aan een opname in FKP Woenselse Poort en moet meewerken aan beschermd wonen of maatschappelijke opvang. De bijzondere voorwaarden moeten dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vindt dat bij een veroordeling van verdachte geen bijzondere voorwaarden moeten worden opgelegd. Verdachte zal daar niet aan meewerken. Verdachte heeft geen vertrouwen in de reclassering. De raadsman bepleit een straf gelijk aan het voorarrest.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een paar maanden tijd schuldig gemaakt aan een mishandeling en twee bedreigingen. Deze feiten hebben allemaal plaatsgevonden in instellingen waar verdachte op dat moment verbleef in het kader van een rechterlijke machtiging. De gepleegde mishandeling en bedreigingen waren gericht tegen de hulpverleners werkzaam in deze inrichtingen. De bedreigingen en de mishandeling zijn voor de slachtoffers angstaanjagend geweest en het heeft hen gehinderd in de uitoefening van hun werk.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor mishandeling en bedreiging.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Inforsa van 12 februari 2020, opgemaakt door N. Tuijn. Daarin staat dat verdachte zeer complexe problematiek heeft. Daarnaast beschikt hij over een gering repertoire aan adequate copingvaardigheden waardoor hij zijn gevoelens moeilijk kan reguleren. Hij legt de verantwoording voor zijn problemen buiten zichzelf en toont weinig berouw. De reclassering adviseert om verdachte te plaatsen in een Forensische Psychiatrische Kliniek vanwege het beveiligingsniveau en de zorgindicatie. Vanwege de complexe- en ernstige problematiek adviseert Reclassering Inforsa een toezicht van drie jaar op te leggen.
Hoewel de rechtbank begeleiding van de reclassering wenselijk acht om het gevaar voor herhaling terug te dringen, zal de rechtbank geen bijzondere voorwaarden opleggen. Hierbij speelt mee dat verdachte niet open staat voor begeleiding van de reclassering en het gegeven dat verdachte op grond van een rechterlijke machtiging al verblijft in een Kliniek Intensieve Behandeling van Inforsa. Hier krijgt hij de benodigde zorg en hulpverlening die mogelijk al het gevaar voor herhaling verkleint.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank zal een gevangenisstraf van zes weken opleggen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 500,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig toewijsbaar is, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. De officier van justitie heeft onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 25 september 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:7822) aangevoerd dat niet is vereist dat een bewindvoerder voor de terechtzitting wordt opgeroepen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gezegd zich neer te leggen bij het oordeel van de rechtbank op het punt van de bewindvoerder.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte is onder bewind gesteld zoals bedoeld in artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek. In de rechtspraak wordt verschillend omgegaan met de vraag of de bewindvoerder in zo’n geval moet worden opgeroepen voor de zitting, zodat hij verweer kan voeren op de vordering van de benadeelde partij. Anders dan de lijn van rechtspraak waar de officier van justitie naar heeft verwezen, volgt de rechtbank Amsterdam de lijn van het gerechtshof Amsterdam, zoals in het arrest van 2 september 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:2873). Die lijn houdt in dat de bewindvoerder voor de zitting moet worden opgeroepen omdat de onder bewind gestelde verdachte naar burgerlijk recht procesonbevoegd is; hij mag dus geen verweer voeren op de vordering van de benadeelde partij. Omdat de bewindvoerder de raadsman van verdachte ook geen machtiging heeft gegeven om namens de bewindvoerder op te treden, is er niemand in de gelegenheid geweest om verweer te voeren op de vordering van de benadeelde partij. Om dit gebrek te herstellen zou de zaak moeten worden aangehouden zodat de bewindvoerder voor de volgende zitting kan worden opgeroepen. Dat levert naar het oordeel van de rechtbank een te grote belasting van het strafproces op. Daarom wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan zijn vordering desgewenst bij de burgerlijk rechter aanbrengen.

9.Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1], naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze immateriële schade op een bedrag van € 500,- (vijfhonderd euro).

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11. Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte de in zaak A, B en C bewezen feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in zaak A:
mishandeling;
in zaak B en C:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart [persoon 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 500,-(vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2020.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]