ECLI:NL:RBAMS:2020:2054

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
13/751916-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering aan Duitsland op basis van Europees aanhoudingsbevel

Op 7 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 4 december 2019, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 1 juli 2019 door het Amtsgericht Potsdam was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1996 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 24 januari 2020 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd de vordering behandeld in aanwezigheid van zijn raadsman, mr. G. Martin, en een Poolse tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat de overlevering geweigerd moest worden vanwege de aard van de feiten en het feit dat er nog een openstaande Nederlandse strafzaak was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden geen weigeringsgronden opleveren voor de overlevering. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de inhoudelijke beoordeling van de Duitse strafzaak niet aan de orde is, aangezien zij niet over het Duitse strafdossier beschikt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de wettelijke vereisten. De uitspraak werd gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. A.K. Glerum en J.H. Beestman, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. S. Drent. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open volgens artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751916-19
RK nummer: 19/6804
Datum uitspraak: 7 februari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 december 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 juli 2019 door het
Amtsgericht Potsdam(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 januari 2020 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G. Martin, advocaat te Purmerend en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel voor onderzoek van het
Amtsgericht in Potsdamvan 13 juli 2017, dossiernummer 78 Gs 884/17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank verwijst, als reactie op het gevoerde verweer van de raadsman, naar haar uitspraak in de zaak ECLI:NL:RBAMS:2015:7460, waaruit volgt dat een kaderbesluitconforme uitleg ertoe leidt dat niet van belang is wat de maximumstraf voor een feit in de uitvoerende lidstaat is.
De rechtbank stelt vast dat hiermee aan de vereisten van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Ten aanzien van feiten 1 tot en met 7, 10, 11, 14 tot en met 18, 20, 21 en 23:
diefstal, meermalen gepleegd; en
Ten aanzien van feiten 8 en 13:
overtreding van artikel 8 tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd; en
Ten aanzien van feit 9
opzetheling; en
Ten aanzien van feiten 12 en 19
overtreding van artikel 70 Wet personenvervoer 2000, meermalen gepleegd; en
Ten aanzien van feit 22
opzettelijk en wederrechtelijk een goed dat aan een ander toebehoort, vernielen en opzettelijk en wederrechtelijk een goed dat aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.

5.Overige verweren

Standpunten ter zitting
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, nu het EAB geen ernstige feiten omvat en het gaat om oude pleegdata. Naar verwachting zal voor de strafbare feiten waarvoor overlevering wordt verzocht geen vrijheidsbenemende straf aan de opgeëiste persoon worden opgelegd. De raadsman heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd, omdat er jegens de opgeëiste persoon nog een Nederlandse strafzaak open staat.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de beslissing op het verzoek tot overlevering niet van belang is of er naar verwachting in de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsbenemende straf aan de opgeëiste persoon zal worden opgelegd. Wat betreft de openstaande Nederlandse strafzaak heeft de officier van justitie aangevoerd dat ook dit een overlevering niet in de weg staat.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank dient bij de beslissing op de overlevering niet te treden in de inhoudelijke beoordeling van de strafzaak. De rechtbank beschikt niet over het Duitse strafdossier. Het verweer van de raadsman met betrekking tot de verwachte strafoplegging levert geen weigeringsgrond op in de zin van de OLW en zal om die reden door de rechtbank worden verworpen. Ook het feit dat de opgeëiste persoon nog een Nederlandse strafzaak open heeft staan, staat niet aan de toelaatbaarheid van de overlevering in de weg. De opgeëiste persoon kan eventueel tijdelijk aan de uitvaardigende justitiële autoriteit ter beschikking worden gesteld op grond van artikel 36, derde lid, van de OLW. Dat is een kwestie die pas aan de orde is na het oordeel omtrent de toelaatbaarheid van de overlevering en staat daarom niet ter beoordeling van de rechtbank.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 310, 350 en 416 Wetboek van Strafrecht, 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994
,
70 en 101 Wet personenvervoer 2000 en 2, 5, en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Amtsgericht Potsdam(Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 februari 2020.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.