ECLI:NL:RBAMS:2020:2053

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
13/751600-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Nederlander aan België met terugkeergarantie en ontvankelijkheid van de officier van justitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 februari 2020 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een Nederlander aan België, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen-afdeling Turnhout op 1 juli 2019. De opgeëiste persoon, geboren in 1959, is in Nederland gedetineerd en wordt beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. Tijdens de zittingen op 5 september 2019 en 24 januari 2020 zijn de identiteit van de opgeëiste persoon en de grondslagen van het EAB besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat er garanties zijn gegeven voor zijn terugkeer naar Nederland na een eventuele veroordeling in België. De rechtbank heeft ook de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat deze ontvankelijk is in haar vordering. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan en heeft de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751600-19
RK nummer: 19/4039
Datum uitspraak: 7 februari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 juli 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 juli 2019 door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen-afdeling Turnhout (België) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
gedetineerd in het [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 september 2019 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.W.A.P. Doesburg, advocaat te Breda.
De behandeling is voortgezet op de openbare zitting van 24 januari 2020 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda, die aangaf waar te nemen voor mr. A.W.A.P. Doesburg.
De rechtbank heeft op de zitting van 24 januari 2020 de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen en voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de correctionele rechtbank Antwerpen, afdeling Antwerpen, van 10 januari 2019, vonnisnummer 2019/230, systeemnummer parket 17RA26907 – AN45.F1.522108/2017.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht jaar die de opgeëiste persoon nog volledig moet voldoen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in art. 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
In het onderdeel d) van het EAB staat onder punt 3.4 het volgende vermeld:
De beslissing is niet persoonlijk aan betrokkene betekend, maar
- de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
- de betrokkene zal na betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetsprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot een herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
- de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet (namelijk 15 dagen) of hoger beroep aan te tekenen (namelijk 30 dagen).
Standpunten ter zitting van 24 januari 2020
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat onduidelijk is of het vonnis aan de opgeëiste persoon is betekend en dat er al door een Belgische advocaat verzet is ingesteld. De raadsman heeft primair verzocht de overlevering te weigeren en subsidiair verzocht om de zaak aan te houden om nader onderzoek in te stellen naar het mogelijk ingestelde verzet.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat moet worden vertrouwd op de informatie die door de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB is gegeven. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is volgens de officier van justitie niet van toepassing.
Oordeel rechtbank
De rechtbank ziet, gelet op het in het overleveringsrecht geldende vertrouwensbeginsel, geen aanleiding om aan te nemen dat de informatie die door de uitvaardigende justitiële autoriteit is verstrekt met betrekking tot het verzet onjuiste informatie betreft. De raadsman heeft zijn standpunt ook niet met stukken onderbouwd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het vonnis na overlevering aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en dat hij recht heeft tot het instellen van een verzetsprocedure of een procedure in hoger beroep. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de in het EAB in onderdeel d) gegeven garantie aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is zodoende niet van toepassing en staat niet aan overlevering in de weg.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

De behandeling van de vordering op de zitting van 5 september 2019 is geschorst, teneinde
het antwoord van de in een tussenspraak van 22 augustus 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:6316) aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) gestelde prejudiciële vraag in verband met de bevoegde uitvaardigende autoriteit af te wachten. Op 12 december 2019 heeft het HvJ EU een arrest gewezen in de zaak ZB (C-627/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:1079) en daarmee antwoord gegeven op voornoemde prejudiciële vraag.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het Parket van de procureur des Konings Antwerpen-afdeling Turnhout de bevoegde autoriteit was om dit EAB uit te vaardigen. De raadsman heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank wijst op haar uitspraak van 7 januari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:54. De in die uitspraak onder 4.3 opgenomen overwegingen, inhoudende het oordeel van de rechtbank omtrent de ontvankelijkheid van de officier van justitie, dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Ook in onderhavige zaak is, vanwege de aanwezigheid van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis op basis waarvan de overlevering wordt verzocht, voldaan aan de eisen die het HvJ EU in de zaak ZB (C-627/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:1079) stelt aan de effectieve rechtsbescherming, in geval van het uitvaardigen van een EAB door een niet-rechterlijke instantie. De officier van justitie is ontvankelijk in haar vordering ex artikel 23 OLW.
5. Strafbaarheid: feiten vermeld op bijl
age 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie; en
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

6.Garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings Antwerpen - afdeling Turnhout heeft op 2 juli 2019 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit d.d. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in dit geval de Nederlandse onderdaan van [opgeëiste persoon] ([geboortedag].1959, [geboorteplaats]).
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf (of maatregel) is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit tot toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Ten aanzien van feiten A en D:
medeplegen om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd; en
Ten aanzien van feiten B en C
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; en
Ten aanzien van feit E:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
7. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat uit het EAB niet volgt dat de strafbare feiten geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. De officier van justitie heeft subsidiair, met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW, gevorderd om van de weigeringsgrond af te zien. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat de bewijsmiddelen zich in België bevinden, dat de verdovende middelen in België zijn ingevoerd en dat zodoende de Belgische rechtsorde is geschokt. Verder heeft de officier van justitie erop gewezen dat het onderzoek in België is aangevangen en dat de opgeëiste persoon al in eerste aanleg in België is veroordeeld.
De raadsman heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank volgt het primaire standpunt van de officier van justitie, dat uit het EAB niet volgt dat de strafbare feiten geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW is zodoende niet van toepassing.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 en 140 Wetboek van Strafrecht, 2, 10 en 10a Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan het Parket van de procureur des Konings Antwerpen-afdeling Turnhout (België).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en J.H. Beestman rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 februari 2020.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.