3.1Weigeringsgrond als bedoeld in art. 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
In het onderdeel d) van het EAB staat onder punt 3.4 het volgende vermeld:
De beslissing is niet persoonlijk aan betrokkene betekend, maar
- de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
- de betrokkene zal na betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetsprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot een herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
- de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet (namelijk 15 dagen) of hoger beroep aan te tekenen (namelijk 30 dagen).
Standpunten ter zitting van 24 januari 2020
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat onduidelijk is of het vonnis aan de opgeëiste persoon is betekend en dat er al door een Belgische advocaat verzet is ingesteld. De raadsman heeft primair verzocht de overlevering te weigeren en subsidiair verzocht om de zaak aan te houden om nader onderzoek in te stellen naar het mogelijk ingestelde verzet.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat moet worden vertrouwd op de informatie die door de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB is gegeven. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is volgens de officier van justitie niet van toepassing.
De rechtbank ziet, gelet op het in het overleveringsrecht geldende vertrouwensbeginsel, geen aanleiding om aan te nemen dat de informatie die door de uitvaardigende justitiële autoriteit is verstrekt met betrekking tot het verzet onjuiste informatie betreft. De raadsman heeft zijn standpunt ook niet met stukken onderbouwd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat het vonnis na overlevering aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en dat hij recht heeft tot het instellen van een verzetsprocedure of een procedure in hoger beroep. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de in het EAB in onderdeel d) gegeven garantie aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is zodoende niet van toepassing en staat niet aan overlevering in de weg.