ECLI:NL:RBAMS:2020:2049

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
13/751643-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 24 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat op 5 april 2017 door het Parket bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Namen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1986, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB onderzocht, waarbij werd vastgesteld dat de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van acht jaar had gekregen, waarvan nog zeven jaar, drie maanden en zeven dagen resteerden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) besproken. De rechtbank concludeerde dat deze weigeringsgrond niet van toepassing was, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit had verklaard dat de opgeëiste persoon het recht had om verzet aan te tekenen tegen het vonnis dat bij verstek was gewezen. De rechtbank heeft ook de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat deze ontvankelijk was in haar vordering, conform de eisen die het Hof van Justitie van de Europese Unie in eerdere uitspraken had gesteld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden en heeft zij de overlevering van de opgeëiste persoon aan België toegestaan. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751643-19
RK nummer: 19/4295
Datum uitspraak: 24 januari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 juli 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 april 2017 door het Parket bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Namen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te Marokko op [geboortedag] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [naam PI] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 september 2019 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. van der Horst, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Franse taal. De behandeling van de zaak is geschorst, teneinde het antwoord af te wachten van de in een tussenspraak van 22 augustus 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:6316) aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) gestelde prejudiciële betreffende de bevoegde uitvaardigende autoriteit.
De rechtbank heeft op de zitting van 10 september 2019 de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De behandeling is voortgezet op de openbare zitting van 24 januari 2020 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. W.J. Morra, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft op de zitting van 24 januari 2020 de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de Correctionele rechtbank Namen van 13 oktober 2016, NA.16.L3.6030-11, gevoegd bij NA.16.L1.27222-09.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 8 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze vrijheidsstraf resteert volgens het EAB nog 7 jaren, 3 maanden en 7 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat:
( i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel d) van het EAB het volgende verklaard:
Aangezien het vonnis bij verstek is gewezen, zal betrokkene een verzet mogen instellen binnen 15 dagen vanaf de dag waarop hij kennis van de betekening van het vonnis zal hebben genomen. In dat geval zal hij van een nieuw proces op tegenspraak genieten.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

De behandeling van de vordering op de zitting van 10 september 2019 is geschorst, teneinde
het antwoord van de in een tussenspraak van 22 augustus 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:6316) aan het HvJ EU gestelde prejudiciële vraag in verband met de bevoegde uitvaardigende autoriteit af te wachten. Op 12 december 2019 heeft het HvJ EU een arrest gewezen in de zaak ZB (C-627/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:1079) en daarmee antwoord gegeven op voornoemde prejudiciële vraag.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het Parket bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Namen de bevoegde autoriteit was om dit EAB uit te vaardigen. De raadsman heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank wijst op haar uitspraak van 7 januari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:54. De in die uitspraak onder 4.3 opgenomen overwegingen, inhoudende het oordeel van de rechtbank omtrent de ontvankelijkheid van de officier van justitie, dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Ook in onderhavige zaak is, vanwege de aanwezigheid van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis op basis waarvan de overlevering wordt verzocht, voldaan aan de eisen die het HvJ EU in de zaak ZB (C-627/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:1079) stelt aan de effectieve rechtsbescherming, in geval van het uitvaardigen van een EAB door een niet-rechterlijke instantie. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in haar vordering ex artikel 23 OLW.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van alle feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht achterwege moet blijven.
Uit de omschrijving van de strafbare feiten blijkt dat er sprake is van één feitencomplex. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten in redelijkheid aangeduid als feiten vermeld op de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 18, te weten:
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling; en
georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Namen (België)
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en J.H. Beestman rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 januari 2020.
De jongste rechter is buiten staat de uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.