ECLI:NL:RBAMS:2020:2036

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
13/752191-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel door Belgische autoriteiten

Op 5 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Eerste substituut Procureur des Konings te Leuven, België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 8 januari 2020. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, heeft verklaard zo snel mogelijk te willen worden overgeleverd aan de Belgische autoriteiten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de bevoegdheid van de Belgische officier van justitie om het EAB uit te vaardigen bevestigd, en vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon voldoende garanties heeft gekregen over zijn rechten na overlevering. De rechtbank heeft ook de inhoud van het EAB beoordeeld, dat betrekking heeft op een vonnis van de correctionele rechtbank te Leuven van 6 maart 2019, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van drie jaar is opgelegd voor deelname aan een criminele organisatie.

De rechtbank heeft het onschuldverweer van de opgeëiste persoon verworpen, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij niet de persoon is die door de Belgische autoriteiten wordt gezocht. Gezien het feit dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de jongste rechter niet in staat was om de uitspraak mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752191-19
RK nummer: 20/149
Datum uitspraak: 5 maart 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 januari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 september 2019 door de Eerste substituut Procureur des Konings te Leuven (België) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 maart 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.R.L.V.M. Kruik, advocaat te Den Haag en door een tolk in de Roemeense taal.
De opgeëiste persoon heeft op de zitting kenbaar gemaakt dat hij zo snel mogelijk overgeleverd wenst te worden aan de Belgische justitiële autoriteiten. De rechtbank heeft, gelet op dit verzoek en gelet op de geringe complexiteit van het EAB, aanleiding gezien om op 5 maart 2020 uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.
3.
Bevoegdheid van de Belgische officier van justitie tot het uitvaardigen van een EAB
Het EAB is uitgevaardigd door een Belgische officier van justitie. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 20 februari 2020 in een andere zaak (ECLI:NL:RBAMS:2020:1519) stelt de rechtbank vast dat Belgische officieren van justitie voldoen aan de uit de punten 51 en 74 van het arrest OG en PI [1] voortvloeiende vereisten om te worden aangemerkt als ‘uitvaardigende rechterlijke autoriteit’, aangezien zij deelnemen aan de strafrechtsbedeling in die lidstaat en zij in de uitoefening van de met de uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel inherent verbonden taken onafhankelijk optreden.
Nu sprake is van een EAB ter uitvoering van een reeds opgelegde straf, is op basis van dit voor tenuitvoerlegging vatbare vonnis ook voldaan aan de effectieve rechterlijke bescherming zoals bedoeld in punt 75 van het arrest OG en PI.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de correctionele rechtbank te Leuven van 6 maart 2019 (referentie: 19NZ1852 – 19/641).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaren. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel d) van het EAB het volgende verklaard:
De beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar

de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en

de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en

de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet (15 dagen) of hoger beroep (30 dagen) aan te tekenen.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze garantie aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

6.Strafbaarheid

6.1.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit dat in de e-mail van 13 februari 2020 door de Belgische justitiële autoriteiten wordt aangeduid als
‘het deel uit maken van een bende die vanuit Roemenië naar België gekomen zijn met als enige doel om samen diefstallen te plegen’moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 1, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
6.2.
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit
‘gewone diefstal met verzwarende omstandigheden (door middel van braak, inklimming of valse sleutels)’niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zichde toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

7.Onschuldverweer

De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft de vraag opgeworpen of de opgeëiste persoon wel de persoon is die de Belgische justitiële autoriteiten zoeken. Deze autoriteiten hebben in het EAB opgemerkt dat de dagvaarding in Roemenië betekend is en dat de opgeëiste persoon daarvan in persoon kennis heeft genomen op 27 augustus 2018. De opgeëiste persoon heeft echter consistent verklaard dat hij op die datum niet in Roemenië was.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat een persoonsverwisseling niet aannemelijk is geworden. Uit de bij het EAB gevoegde foto blijkt dat de opgeëiste persoon degene is wiens overlevering door de Belgische autoriteiten wordt verzocht.
De opgeëiste persoon heeft tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond dat hij onschuldig is. De (naar de rechtbank begrijpt) onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Eerste substituut Procureur des Konings te Leuven (België).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 maart 2020.
De jongste rechter is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Arrest van 27 mei 2019 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (C-508/18 en C-82/19 PPU, ECLI:EU:C:2019:456).