3.3Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van het volgende.
In november 2015 werd naar aanleiding van het niet doen van aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting een boekenonderzoek aangekondigd bij [naam B.V.] door de Belastingdienst. Blijkens onderdeel 3.1 van het rapport van juni 2017 zijn tijdens het ingestelde boekenonderzoek o.a. de volgende gebreken geconstateerd in de administratie van [naam B.V.]:
- de administratie over het jaar 2013 ontbreekt volledig;
- er ontbreken inkoopfacturen 2014 en 2015;
- de bedragen die ingeboekt zijn als kosten zijn feitelijk de bankuitgaven. Er is op geen enkele wijze te bepalen welke bedragen als kosten zijn geboekt. Dit komt enerzijds door het ontbreken van de onkosten facturen. De [verdachte] geeft toe dat er bonnen verloren zijn gegaan. Anderzijds door het niet rubriceren en daardoor niet bepalen wat privé of zakelijke uitgaven zijn;
- door het niet bepalen van de kosten kan er geen juiste aangifte omzetbelasting en vennootschapsbelasting worden ingediend.
Vervolgens is het strafrechtelijke onderzoek gestart en daaruit is het volgende naar voren gekomen.
Geen of niet tijdige belastingaangiften
[naam B.V.] heeft geen aangiften vennootschapsbelasting ingediend voor de jaren 2014, 2016 en 2017.[naam B.V.] was hiertoe wel verplicht op grond van de artikelen 8 en 9 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Voor de jaren 2014 en 2016 zijn aanmaningen en herinneringen gestuurd.[naam B.V.] heeft hier niet op gereageerd.
Wat betreft de omzetbelasting heeft [naam B.V.] geen aangiftes ingediend over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2017 en over het eerste en tweede kwartaal van 2018.[naam B.V.] was hiertoe wel verplicht op grond van artikel 10 Awr. [naam B.V.] is door middel van aangiftebrieven erop gewezen binnen welke termijnen de kwartaalaangiften dienden te worden ingediend.In dat verband werden geen herinneringen en aanmaningen verstuurd.
De rechtbank is van oordeel dat [naam B.V.] als belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting niet binnen de gestelde termijnen belastingaangiften heeft ingediend. Voor het niet (tijdig) doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het belastingjaar 2017 moet echter vrijspraak volgen omdat het procesdossier geen herinnering of aanmaning bevat ten aanzien van die aangifte. Daardoor is verdachte niet in de gelegenheid gesteld om alsnog aangifte te doen. In zoverre kan niet worden gezegd dat de aangifte niet tijdig is ingediend.
Onjuiste belastingaangiften
Voor het jaar 2015 is wat betreft de vennootschapsbelasting ten name van [naam B.V.] een nihilaangifte ingediend. Daarbij is aangegeven dat er geen omzet is geweest en dat [naam B.V.] geen activiteiten heeft gehad.
Op naam van verdachte is een nihilaangifte inkomstenbelasting 2014 ingediend. Daarbij is aangegeven dat het verzamelinkomen nihil bedraagt en is aangegeven dat er geen loon is.
Ten aanzien van het eerste, tweede, derde en vierde kwartaal van 2014, het eerste, tweede, derde en vierde kwartaal van 2015 en het eerste, tweede, derde en vierde kwartaal van 2016, zijn ten name van [naam B.V.] aangiftes omzetbelasting ingediend, maar betroffen dit nihilaangiftes of negatieve aangiftes waarbij een bedrag aan omzetbelasting werd teruggevraagd.
Uit het boekenonderzoek en het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat [naam B.V.] aanzienlijke omzetten en substantiële winsten heeft gerealiseerd in de jaren 2014 tot en met 2017 en in de eerste twee kwartalen van 2018. Op de in de administratie aangetroffen facturen is omzetbelasting vermeld. Verder is uit het onderzoek gebleken dat in genoemde jaren aanzienlijke privéuitgaven vanaf de zakelijke rekening van [naam B.V.] zijn gedaan en dat aanzienlijke contante opnamen en overboekingen naar de privérekeningen van verdachte en zijn echtgenote hebben plaatsgevonden. Hiervan is geen kasboek bijgehouden. Daarnaast zijn er kostenfacturen en zijn er uitgaven gedaan vanaf de bankrekening van [naam B.V.] , terwijl het fiscaal in aftrek beperkte kosten betreffen.Verdachte heeft ter zitting verklaard dat er in genoemde jaren activiteiten waren van [naam B.V.] en heeft ook erkend dat er in die jaren omzet en winst is gerealiseerd.
Genoemde privéuitgaven en in aftrek beperkte kosten kunnen niet in aftrek komen op de belastbare winst voor de vennootschapsbelasting. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [naam B.V.] een onjuiste aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2015 heeft gedaan.
Gelet op de door [naam B.V.] gerealiseerde omzet en de vermelde omzetbelasting op de in de administratie aangetroffen facturen, had omzetbelasting moeten worden aangegeven. Ook op grond van artikel 37 in verbinding met artikel 14 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB), diende de op de facturen vermelde omzetbelasting op aangifte te worden voldaan. Voor genoemde privéuitgaven is bovendien ten onrechte aftrek van voorbelasting geclaimd in de ingediende aangiften omzetbelasting nu dit geen ondernemerskosten zijn. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat ten onrechte nihilaangiften omzetbelasting zijn gedaan en dat ten onrechte vooraftrek is geclaimd in de kwartaalaangiften omzetbelasting.
Met betrekking tot het vierde kwartaal 2014 en het eerste en vierde kwartaal van 2015, is telkens meer omzetbelasting aangegeven dan volgens de gerealiseerde omzet verschuldigd zou zijn.De correctie van de vooraftrek omzetbelasting is niet per kwartaal berekend en op basis van het dossier kan evenmin worden vastgesteld welk bedrag aan vooraftrek per kwartaal bezien is of moet worden gecorrigeerd. Daarom kan niet worden vastgesteld of met de ingediende aangiften voor genoemde kwartalen per saldo te weinig omzetbelasting zou zijn geheven. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat in zoverre niet kan worden geoordeeld dat de feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, zodat voor deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspraak moet volgen. De omstandigheid dat een gelijke verdeling van de jaarlijkse correctie over genoemde kwartalen ertoe zou leiden dat ook in deze kwartalen per saldo te weinig belasting zou zijn geheven, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Met betrekking tot de overige in de tenlastelegging genoemde kwartaalaangiften omzetbelasting en de aangifte vennootschapsbelasting 2014 is de rechtbank van oordeel dat [naam B.V.] als belastingplichtige onjuiste aangiften heeft gedaan en dat deze gedragingen ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
[naam B.V.] kan naar het oordeel van de rechtbank geen aanspraak maken op enige vrijstelling of heffing naar een 0%-tarief voor de omzetbelasting. Niet aannemelijk is geworden dat op dit punt enige afspraak met de Belastingdienst is gemaakt of dat hierover enig advies is gegeven aan [naam B.V.] . Krachtens artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet OB, zijn diensten verricht door lijkbezorgers vrijgesteld. In het in de voorliggende jaren geldende besluit omzetbelastingis invulling gegeven aan het begrip ‘diensten door lijkbezorgers.’ Hierin is opgenomen dat die diensten zijn vrijgesteld die kenmerkend en essentieel zijn voor diensten die door lijkbezorgers worden verricht zoals:
- de verzorging en opbaring van het lichaam van de overledene;
- het dragen van de lijkkist;
- de verzorging van de uitvaartplechtigheid;
- de teraardebestelling of crematie (inclusief de asverstrooiing).
Ook het vervoer van de overledene in samenhang met de hiervoor genoemde diensten deelt in de vrijstelling. De staatsecretaris heeft goedgekeurd dat de levering van een lijkomshulsel en de rouwkaarten, indien deze samenhangen met de hiervoor benoemde kenmerkende en essentiële diensten, delen in de vrijstelling. In het besluit is verder omschreven dat zogenoemde horecadiensten en -leveringen niet delen in de vrijstelling, evenals bijvoorbeeld het plaatsen van een grafmonument of een (sier)urn.
[naam B.V.] kweekt herinneringsbomen op met as van overledenen, levert deze herinneringsbomen aan nabestaanden of plant deze op een locatie naar keuze en verzorgt ceremonies daaromtrent.Deze activiteiten kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als diensten door lijkbezorgers.
De leveringen of diensten aan ondernemingen in Duitsland komen niet in aanmerking voor het 0%-tarief omdat [naam B.V.] geen ‘
listing’ of periodieke opgaaf intracommunautaire prestaties (ICP) heeft opgemaakt of verstuurd. Hiermee is niet voldaan aan de vereisten van artikel 37a Wet OB. Ook zijn de betreffende facturen niet op de voorgeschreven wijze opgemaakt: de vereiste Btw-identificatienummers van de betrokken partijen ontbreken en op de facturen is niet opgenomen dat het 0% exporttarief van toepassing is. In aangiften omzetbelasting is ook niet opgenomen dat is geleverd aan Duitsland tegen 0%-tarief (vraag 3b op aangiftebiljet omzetbelasting).
De aangifte inkomstenbelasting van verdachte voor het jaar 2014 is eveneens onjuist en ook deze gedraging strekte ertoe dat te weinig belasting werd geheven. Verdachte en zijn echtgenote hebben van de zakelijke rekening geleefd, zo komt uit het dossier naar voren. Voor het jaar 2013 bedraagt het totaal aan niet-zakelijke uitgaven € 63.711,32.De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag (deels) als loon in aanmerking had moeten worden genomen en in de aangifte inkomstenbelasting 2014 had moeten worden verantwoord als inkomen uit werk en woning. Ook gelet op het bepaalde in artikel 12a en artikel 4 aanhef en onderdeel d van de Wet op de loonbelasting 1964, had loon in aanmerking moeten worden genomen nu verdachte werkzaamheden heeft verricht voor [naam B.V.] en zijn echtgenote de aandelen in [naam B.V.] hield. Deze looninkomsten behoren tot het belastbaar inkomen uit werk en woning en hadden moeten worden aangegeven.
Vereiste administratie
Uit het onderzoek komt verder naar voren dat de administratie van [naam B.V.] slechts een verzameling is van verkoopfacturen met daarbij een opdrachtformulier en een aantal verzamelde facturen en kostennota’s. De losse administratieve bescheiden en de mutaties op de zakelijke rekening zijn niet verder verwerkt in dagboeken en grootboekrekeningen. Er is geen administratie waarin persoonlijke en zakelijke uitgaven van elkaar worden onderscheiden. Veelal ontbreken de onderliggende facturen en kostennota’s. Ook een kasboek ontbreekt. Met betrekking tot het jaar 2013 ontbreekt de administratie volledig. De balansen van [naam B.V.] vermelden ten onrechte goodwill en materiële vaste activa waarop is afgeschreven.
De administratie van [naam B.V.] voldoet gelet op het voorgaande niet aan de eisen zoals gesteld in artikel 52 Awr en de geconstateerde gebreken strekken ertoe dat te weinig belasting wordt geheven.
Opzet en feitelijke leiding
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag wat de rol van verdachte is geweest bij het niet (tijdig) doen van de aangiften, het doen van de onjuiste aangiften en het voeren van een gebrekkige administratie. De vraag is of sprake is van opzet op deze gedragingen en voor de feiten 1, 2 en 4 dient te worden vastgesteld of verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan deze gedragingen.
Verdachte was vanaf de oprichting van [naam B.V.] in 2013 tot 27 juni 2014 alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van [naam B.V.] en vanaf 8 april 2016 was hij via de [naam stichting] alleen/zelfstandig bestuurder van [naam B.V.] . De echtgenote van verdachte was in de tussenliggende periode vanaf 27 juni 2014 tot 8 april 2016 bestuurder van [naam B.V.] via de [naam stichting] .Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat zijn echtgenote in die tussenliggende periode slechts op papier bestuurder was en dat hij steeds - dus ook in die tussenliggende periode - de feitelijke leiding had over [naam B.V.] en de onderneming zelfstandig dreef. Verdachte had naar het oordeel van de rechtbank gedurende de gehele tenlastegelegde periode de feitelijke leiding over [naam B.V.] en haar activiteiten, zodat hij in beginsel verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gedragingen van deze rechtspersoon.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte als (feitelijke) bestuurder van [naam B.V.] verantwoordelijk was voor het indienen van de aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting van [naam B.V.] . Ook was hij uit dien hoofde verantwoordelijk voor de administratie van [naam B.V.] . Voor de aangifte inkomstenbelasting was verdachte verantwoordelijk als belastingplichtige.
De verdediging meent dat opzet op de verweten gedragingen ontbreekt omdat verdachte de genoemde belastingaangiften en de administratie had uitbesteed aan [persoon 1] , een registeraccountant en voormalig officier van justitie, en nadien aan zijn juridische adviseur [persoon 2] en/of [persoon 3] (fiscalist). Verdachte was naar eigen zeggen in de veronderstelling dat het goed geregeld was met zijn boekhouder. Hij heeft de aangiften en de boekhouding niet gecontroleerd en is uitgegaan van de vertrouwensrelatie met zijn boekhouder. Verdachte heeft altijd alles uitbesteed. Toen hij erachter kwam dat [persoon 1] zijn werk niet goed uitvoerde heeft hij contact gezocht met [persoon 2] zodat alles weer op orde zou worden gebracht.
Bij de beoordeling van dit verweer stelt de rechtbank het volgende voorop. De omstandigheid dat de belastingplichtige een adviseur heeft ingeschakeld, aan wie opzet of grove schuld kan worden verweten, kan samengaan met de mogelijkheid dat bij de belastingplichtige zelf (voorwaardelijk) opzet of grove schuld aanwezig is geweest. In dat verband kan van belang zijn of de belastingplichtige de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd bij de keuze van zijn adviseur en bij de samenwerking met die adviseur. Wat in dit opzicht redelijkerwijs van de belastingplichtige kan worden gevergd, zal intussen van geval tot geval sterk kunnen verschillen, bijvoorbeeld naar gelang zijn hoedanigheid en zijn kennis en ervaring omtrent de terzake relevante fiscale en andere aspecten (zie o.a. HR 1 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7741). Verdachte heeft verklaard dat hij steeds opdracht heeft gegeven om nihilaangiften voor de omzetbelasting in te dienen.Hij deed de facturen in één map en gaf deze aan [persoon 1] die moest uitzoeken of de kosten zakelijk waren of niet. Op vragen van de FIOD hoe de boekhouder aan de hand van de map kon weten welke kosten zakelijk zijn, heeft verdachte geantwoord dat hij geen idee heeft hoe de boekhouder dat kon weten.Ter terechtzitting heeft verdachte verder verklaard dat hij de herinneringen en aanmaningen voor de vennootschapsbelasting ontving en deze ongeopend doorstuurde naar zijn boekhouder, terwijl op de envelop stond vermeld dat het ging om een aanmaning. Hij heeft zijn DigiD en inlogcodes voor het doen van de aangiftes aan [persoon 1] gegeven en heeft de aangiften en de werkzaamheden van [persoon 1] verder niet gecontroleerd. Hij heeft toegegeven dat hij niet veel controle heeft uitgeoefend op de boekhouder, dat hij weinig administratie zelf heeft gedaan en dat hij er geen verstand van heeft.
Ook als wordt aangenomen dat verdachte bij de keuze van [persoon 1] als zijn boekhouder voldoende zorg heeft betracht en hem voor voldoende deskundig mocht houden, is verdachte gelet op het voorgaande zodanig tekort geschoten in de samenwerking met [persoon 1] dat hem opzet moet worden verweten. Verdachte heeft met zijn handelwijze op de koop toegenomen dat privéuitgaven als zakelijke kosten zouden worden aangemerkt en ten onrechte in mindering zouden worden gebracht op de belastbare winst van [naam B.V.] . Hiermee heeft hij ook het risico genomen dat ten onrechte omzetbelasting zou worden teruggevraagd over deze privéuitgaven. Verdachte heeft verder door geen nadere informatie te verstrekken aan [persoon 1] over de privéuitgaven en zijn inkomen, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat geen of te weinig loon in aanmerking zou worden genomen in zijn aangifte inkomstenbelasting. Verdachte heeft vervolgens geen enkele controle uitgeoefend op de werkzaamheden van [persoon 1] . Daartoe was hij als feitelijke bestuurder van [naam B.V.] en als belastingplichtige voor de inkomstenbelasting gehouden, te meer omdat verschillende herinneringsbrieven en aanmaningen door de Belastingdienst zijn gestuurd en hij hiervan op de hoogte was. Gelet op dit een en ander heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijk kans aanvaard dat de administratie van [naam B.V.] , de ingediende aangifte inkomstenbelasting en de aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting van [naam B.V.] , onjuist waren of niet werden ingediend.
Verdachte heeft bovendien zelf over enkele kwartalen nihilaangiften omzetbelasting voor [naam B.V.] ingediend.Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij de dagelijkse administratie van [naam B.V.] bijhield, wat bestond uit het opmaken van verkoopfacturen en het verzamelen van de inkoopfacturen. Op de verkoopfacturen is omzetbelasting in rekening gebracht. Voor zover verdachte zelf nihilaangiften omzetbelasting heeft ingediend is naar het oordeel van de rechtbank zonder meer sprake van opzet op het doen van onjuiste aangiften omdat hij wist dat op de verkoopfacturen omzetbelasting in rekening werd gebracht.
Ook in de samenwerking met [persoon 2] en/of [persoon 3] is verdachte ernstig tekort geschoten. [persoon 2] en [persoon 3] hebben verklaard dat zij geen stukken, cijfers of administratie van verdachte hebben ontvangen om aangifte te doen. Verder hebben zij verklaard dat hen alleen onleesbare foto’s werden gestuurd en werd gevraagd om nihilaangiftes in te dienen.[persoon 2] heeft verklaard dat verdachte hem heeft gevraagd om aangiften omzetbelasting in te dienen, maar dat hij dit niet heeft kunnen doen omdat hij geen inloggegevens van verdachte heeft ontvangen. Verder heeft [persoon 2] verklaard dat hij als juridisch adviseur optrad voor andere zaken van verdachte en dat hij na mei 2016 niet meer zoveel voor verdachte heeft gedaan.[persoon 3] heeft verklaard dat hij alleen de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2015 op verzoek van verdachte heeft ingediend en dat verder geen afspraken zijn gemaakt over het indienen van aangiften. Ook heeft hij verklaard verdachte maar één keer te hebben gesproken en dat dit ook alleen ging over de vennootschapsbelasting over 2015.
Gelet op deze handelwijze heeft verdachte er niet op kunnen vertrouwen dat [persoon 2] en/of [persoon 3] zijn aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting en de administratie van [naam B.V.] (naar behoren) zouden verzorgen of naar juistheid zouden invullen. Door geen enkele controle uit te oefenen op hun werkzaamheden en hen niet de benodigde informatie te verschaffen heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangiften en de administratie niet in overeenstemming met de wettelijke eisen zouden zijn. Het spreekt voor zich dat een boekhouder of adviseur zonder de benodigde stukken niet in staat is om correcte aangiften te doen. Ook verdachte moet dit hebben geweten.
De stellingen van verdachte die ertoe strekken dat hij niet goed is in het voeren van een administratie en onbekend is met de fiscaliteit brengen geen verandering in bovenstaande oordelen. Als directeur en feitelijke leidinggever van een rechtspersoon behoort dit tot zijn verantwoordelijkheid. Nadat hem was gebleken dat [persoon 1] zijn werk niet goed had gedaan moet verdachte zijn doordrongen van het belang om de administratie en de aangiften te controleren. Verdachte is bovendien 25 jaar ondernemer, heeft in het vastgoed gewerkt en is bij andere besloten vennootschappen betrokken geweest, ook als bestuurder. In het verleden heeft hij als ondernemer controles van de Belastingdienst gehad met grote fiscale correcties en een omvangrijke belastingschuld tot gevolg.De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte bekend moet zijn geweest met de administratieve en fiscale eisen die aan een onderneming worden gesteld.
Verdachte heeft geen pleitbaar standpunt voor zover hij meent of meende een beroep te kunnen doen op de vrijstelling voor diensten door lijkbezorgers en evenmin heeft hij in redelijkheid kunnen menen dat sprake was van intracommunautaire leveringen waarvoor het 0%-tarief geldt. Uit bovenstaande overwegingen volgt dat deze standpunten apert in strijd zijn met de geldende eisen en regelgeving. Van enige afspraak of deskundig advies hierover is niet gebleken en de rechtbank acht de verklaringen van verdachte hierover volstrekt onaannemelijk.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.