ECLI:NL:RBAMS:2020:2031

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
13/845077-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fiscale fraude en feitelijke leidinggeving bij belastingaangiften door een vennootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als feitelijke leidinggever van een vennootschap, [naam B.V.], wordt beschuldigd van fiscale fraude. De verdachte wordt verweten dat hij opzettelijk geen of niet tijdig belastingaangiften heeft gedaan voor de vennootschapsbelasting en omzetbelasting over de jaren 2014 tot en met 2018. Daarnaast wordt hem verweten dat hij onjuiste aangiften heeft ingediend en dat de administratie van de vennootschap niet voldeed aan de wettelijke eisen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de gedragingen van de vennootschap en dat hij opzettelijk de kans heeft aanvaard dat er niet aan fiscale verplichtingen werd voldaan. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de overige feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, het benadelingsbedrag en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845077-18
Datum uitspraak: 27 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2020. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L. van Haeringen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.D. Gazan, naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding en tenlastelegging

Verdachte is bestuurder van [naam B.V.] ( [naam B.V.] ). [naam B.V.] kweekt herinneringsbomen op met as van overledenen, levert deze herinneringsbomen aan nabestaanden of plant deze op een locatie naar keuze en verzorgt ceremonies.
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat [naam B.V.] te laat of onjuiste belastingaangiften heeft gedaan over de jaren 2014 t/m 2018. Het gaat over vennootschapsbelasting en omzetbelastingaangiften.
Meer concreet is aan verdachte – samengevat – ten laste gelegd
1.dat [naam B.V.] opzettelijk niet of niet binnen de gestelde termijn aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2014, 2016 en 2017 en omzetbelasting over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2017 en het eerste en tweede kwartaal van 2018 heeft gedaan of heeft laten doen en dat hij aan die gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven;
2.dat [naam B.V.] opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiften vennootschapsbelasting over het jaar 2015 en omzetbelasting over het eerste, tweede, derde en vierde kwartaal van 2014, 2015 en 2016 heeft gedaan of heeft laten doen, door onjuiste bedragen aan belastbare winst, omzetbelasting en voorbelasting op te geven, en dat hij aan die gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven;
3.dat hij opzettelijk een onjuiste of onvolledige aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2014 heeft gedaan of heeft laten doen, door een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen of belastbare winst op te geven;
4.dat [naam B.V.] opzettelijk geen administratie overeenkomstig de wettelijke eisen heeft gevoerd of heeft laten voeren in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017, en dat hij aan die gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven.
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De feiten kunnen op grond van de bewijsmiddelen in het procesdossier worden bewezen. Verdachte heeft ook niet ontkend. Verdachte is als feitelijke leidinggever aan te merken met betrekking tot het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde. Aan verdachte kan worden verweten dat hij en [naam B.V.] niet hebben voldaan aan de fiscale verplichtingen. Door alles aan een derde over te laten en op geen enkele manier daar zelf een controlerende of verantwoordelijke rol in te nemen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er niet zou worden voldaan aan fiscale verplichtingen. Van belang daarbij is dat verdachte al een gewaarschuwd mens was omdat hij in de periode van 2004-2009 ook grote belastingschulden heeft opgebouwd, waarvan op dit moment nog steeds meer dan één miljoen euro openstaat.
Wel moet verdachte ten aanzien van feit 1 worden vrijgesproken voor zover de tenlastelegging ziet op het niet doen van de aangifte voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2017 omdat uit het procesdossier niet is gebleken dat er ten aanzien van deze aangifte een aanmaning of herinnering is gestuurd.
Daarnaast moet verdachte worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde doen van een onjuiste aangifte voor omzetbelasting voor het vierde kwartaal van 2014 omdat ten aanzien van dit kwartaal niet is voldaan aan het strekkingsvereiste. Het onjuist invullen van de aangifte over dit tijdvak strekt er immers niet toe dat te weinig belasting wordt geheven, aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4, moet verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.
3.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken omdat niet is gebleken dat verdachte opzet heeft gehad op de tenlastegelegde feiten, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte heeft immers weinig kennis van de fiscaliteit en heeft dit daarom uitbesteed. De [persoon 1] verzorgde de aangiften en de boekhouding van [naam B.V.] en van verdachte. Verdachte vertrouwde volledig op [persoon 1] , op wiens deskundigheid hij ook mocht vertrouwen. [persoon 1] was registeraccountant en voormalig officier van justitie. Er is sprake geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. [persoon 1] bleek de zaken niet op orde te hebben en is gestopt vanwege gezondheidsredenen. [persoon 1] is inmiddels overleden. Verdachte heeft de slechte administratie willen verbeteren door [persoon 2] vervolgens in te schakelen, die helaas wegens ziekte zijn taken weer moest neerleggen. Ook is de [persoon 3] benaderd. Ten aanzien van de omzetbelasting is daarnaast geen sprake van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte heeft vertrouwd op een advies van belastingadviseur [naam] aan de voorganger van [naam B.V.] en meende dat omdat het werkzaamheden met betrekking tot lijkbezorging betroffen deze van btw waren vrijgesteld.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van het volgende. [1]
In november 2015 werd naar aanleiding van het niet doen van aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting een boekenonderzoek aangekondigd bij [naam B.V.] door de Belastingdienst. Blijkens onderdeel 3.1 van het rapport van juni 2017 zijn tijdens het ingestelde boekenonderzoek o.a. de volgende gebreken geconstateerd in de administratie van [naam B.V.] [2] :
- de administratie over het jaar 2013 ontbreekt volledig;
- er ontbreken inkoopfacturen 2014 en 2015;
- de bedragen die ingeboekt zijn als kosten zijn feitelijk de bankuitgaven. Er is op geen enkele wijze te bepalen welke bedragen als kosten zijn geboekt. Dit komt enerzijds door het ontbreken van de onkosten facturen. De [verdachte] geeft toe dat er bonnen verloren zijn gegaan. Anderzijds door het niet rubriceren en daardoor niet bepalen wat privé of zakelijke uitgaven zijn;
- door het niet bepalen van de kosten kan er geen juiste aangifte omzetbelasting en vennootschapsbelasting worden ingediend.
Vervolgens is het strafrechtelijke onderzoek gestart en daaruit is het volgende naar voren gekomen.
Geen of niet tijdige belastingaangiften
[naam B.V.] heeft geen aangiften vennootschapsbelasting ingediend voor de jaren 2014, 2016 en 2017. [3] [naam B.V.] was hiertoe wel verplicht op grond van de artikelen 8 en 9 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Voor de jaren 2014 en 2016 zijn aanmaningen en herinneringen gestuurd. [4] [naam B.V.] heeft hier niet op gereageerd.
Wat betreft de omzetbelasting heeft [naam B.V.] geen aangiftes ingediend over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2017 en over het eerste en tweede kwartaal van 2018. [5] [naam B.V.] was hiertoe wel verplicht op grond van artikel 10 Awr. [naam B.V.] is door middel van aangiftebrieven erop gewezen binnen welke termijnen de kwartaalaangiften dienden te worden ingediend. [6] In dat verband werden geen herinneringen en aanmaningen verstuurd.
De rechtbank is van oordeel dat [naam B.V.] als belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting en de omzetbelasting niet binnen de gestelde termijnen belastingaangiften heeft ingediend. Voor het niet (tijdig) doen van aangifte vennootschapsbelasting voor het belastingjaar 2017 moet echter vrijspraak volgen omdat het procesdossier geen herinnering of aanmaning bevat ten aanzien van die aangifte. Daardoor is verdachte niet in de gelegenheid gesteld om alsnog aangifte te doen. In zoverre kan niet worden gezegd dat de aangifte niet tijdig is ingediend.
Onjuiste belastingaangiften
Voor het jaar 2015 is wat betreft de vennootschapsbelasting ten name van [naam B.V.] een nihilaangifte ingediend. Daarbij is aangegeven dat er geen omzet is geweest en dat [naam B.V.] geen activiteiten heeft gehad. [7]
Op naam van verdachte is een nihilaangifte inkomstenbelasting 2014 ingediend. Daarbij is aangegeven dat het verzamelinkomen nihil bedraagt en is aangegeven dat er geen loon is. [8]
Ten aanzien van het eerste, tweede, derde en vierde kwartaal van 2014, het eerste, tweede, derde en vierde kwartaal van 2015 en het eerste, tweede, derde en vierde kwartaal van 2016, zijn ten name van [naam B.V.] aangiftes omzetbelasting ingediend, maar betroffen dit nihilaangiftes of negatieve aangiftes waarbij een bedrag aan omzetbelasting werd teruggevraagd. [9]
Uit het boekenonderzoek en het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat [naam B.V.] aanzienlijke omzetten en substantiële winsten heeft gerealiseerd in de jaren 2014 tot en met 2017 en in de eerste twee kwartalen van 2018. Op de in de administratie aangetroffen facturen is omzetbelasting vermeld. Verder is uit het onderzoek gebleken dat in genoemde jaren aanzienlijke privéuitgaven vanaf de zakelijke rekening van [naam B.V.] zijn gedaan en dat aanzienlijke contante opnamen en overboekingen naar de privérekeningen van verdachte en zijn echtgenote hebben plaatsgevonden. Hiervan is geen kasboek bijgehouden. Daarnaast zijn er kostenfacturen en zijn er uitgaven gedaan vanaf de bankrekening van [naam B.V.] , terwijl het fiscaal in aftrek beperkte kosten betreffen. [10] Verdachte heeft ter zitting verklaard dat er in genoemde jaren activiteiten waren van [naam B.V.] en heeft ook erkend dat er in die jaren omzet en winst is gerealiseerd.
Genoemde privéuitgaven en in aftrek beperkte kosten kunnen niet in aftrek komen op de belastbare winst voor de vennootschapsbelasting. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [naam B.V.] een onjuiste aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2015 heeft gedaan.
Gelet op de door [naam B.V.] gerealiseerde omzet en de vermelde omzetbelasting op de in de administratie aangetroffen facturen, had omzetbelasting moeten worden aangegeven. Ook op grond van artikel 37 in verbinding met artikel 14 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB), diende de op de facturen vermelde omzetbelasting op aangifte te worden voldaan. Voor genoemde privéuitgaven is bovendien ten onrechte aftrek van voorbelasting geclaimd in de ingediende aangiften omzetbelasting nu dit geen ondernemerskosten zijn. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat ten onrechte nihilaangiften omzetbelasting zijn gedaan en dat ten onrechte vooraftrek is geclaimd in de kwartaalaangiften omzetbelasting.
Met betrekking tot het vierde kwartaal 2014 en het eerste en vierde kwartaal van 2015, is telkens meer omzetbelasting aangegeven dan volgens de gerealiseerde omzet verschuldigd zou zijn. [11] De correctie van de vooraftrek omzetbelasting is niet per kwartaal berekend en op basis van het dossier kan evenmin worden vastgesteld welk bedrag aan vooraftrek per kwartaal bezien is of moet worden gecorrigeerd. Daarom kan niet worden vastgesteld of met de ingediende aangiften voor genoemde kwartalen per saldo te weinig omzetbelasting zou zijn geheven. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat in zoverre niet kan worden geoordeeld dat de feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, zodat voor deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspraak moet volgen. De omstandigheid dat een gelijke verdeling van de jaarlijkse correctie over genoemde kwartalen ertoe zou leiden dat ook in deze kwartalen per saldo te weinig belasting zou zijn geheven, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Met betrekking tot de overige in de tenlastelegging genoemde kwartaalaangiften omzetbelasting en de aangifte vennootschapsbelasting 2014 is de rechtbank van oordeel dat [naam B.V.] als belastingplichtige onjuiste aangiften heeft gedaan en dat deze gedragingen ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
[naam B.V.] kan naar het oordeel van de rechtbank geen aanspraak maken op enige vrijstelling of heffing naar een 0%-tarief voor de omzetbelasting. Niet aannemelijk is geworden dat op dit punt enige afspraak met de Belastingdienst is gemaakt of dat hierover enig advies is gegeven aan [naam B.V.] . Krachtens artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet OB, zijn diensten verricht door lijkbezorgers vrijgesteld. In het in de voorliggende jaren geldende besluit omzetbelasting [12] is invulling gegeven aan het begrip ‘diensten door lijkbezorgers.’ Hierin is opgenomen dat die diensten zijn vrijgesteld die kenmerkend en essentieel zijn voor diensten die door lijkbezorgers worden verricht zoals:
- de verzorging en opbaring van het lichaam van de overledene;
- het dragen van de lijkkist;
- de verzorging van de uitvaartplechtigheid;
- de teraardebestelling of crematie (inclusief de asverstrooiing).
Ook het vervoer van de overledene in samenhang met de hiervoor genoemde diensten deelt in de vrijstelling. De staatsecretaris heeft goedgekeurd dat de levering van een lijkomshulsel en de rouwkaarten, indien deze samenhangen met de hiervoor benoemde kenmerkende en essentiële diensten, delen in de vrijstelling. In het besluit is verder omschreven dat zogenoemde horecadiensten en -leveringen niet delen in de vrijstelling, evenals bijvoorbeeld het plaatsen van een grafmonument of een (sier)urn.
[naam B.V.] kweekt herinneringsbomen op met as van overledenen, levert deze herinneringsbomen aan nabestaanden of plant deze op een locatie naar keuze en verzorgt ceremonies daaromtrent. [13] Deze activiteiten kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als diensten door lijkbezorgers.
De leveringen of diensten aan ondernemingen in Duitsland komen niet in aanmerking voor het 0%-tarief omdat [naam B.V.] geen ‘
listing’ of periodieke opgaaf intracommunautaire prestaties (ICP) heeft opgemaakt of verstuurd. Hiermee is niet voldaan aan de vereisten van artikel 37a Wet OB. Ook zijn de betreffende facturen niet op de voorgeschreven wijze opgemaakt: de vereiste Btw-identificatienummers van de betrokken partijen ontbreken en op de facturen is niet opgenomen dat het 0% exporttarief van toepassing is. In aangiften omzetbelasting is ook niet opgenomen dat is geleverd aan Duitsland tegen 0%-tarief (vraag 3b op aangiftebiljet omzetbelasting). [14]
De aangifte inkomstenbelasting van verdachte voor het jaar 2014 is eveneens onjuist en ook deze gedraging strekte ertoe dat te weinig belasting werd geheven. Verdachte en zijn echtgenote hebben van de zakelijke rekening geleefd, zo komt uit het dossier naar voren. Voor het jaar 2013 bedraagt het totaal aan niet-zakelijke uitgaven € 63.711,32. [15] De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag (deels) als loon in aanmerking had moeten worden genomen en in de aangifte inkomstenbelasting 2014 had moeten worden verantwoord als inkomen uit werk en woning. Ook gelet op het bepaalde in artikel 12a en artikel 4 aanhef en onderdeel d van de Wet op de loonbelasting 1964, had loon in aanmerking moeten worden genomen nu verdachte werkzaamheden heeft verricht voor [naam B.V.] en zijn echtgenote de aandelen in [naam B.V.] hield. Deze looninkomsten behoren tot het belastbaar inkomen uit werk en woning en hadden moeten worden aangegeven.
Vereiste administratie
Uit het onderzoek komt verder naar voren dat de administratie van [naam B.V.] slechts een verzameling is van verkoopfacturen met daarbij een opdrachtformulier en een aantal verzamelde facturen en kostennota’s. De losse administratieve bescheiden en de mutaties op de zakelijke rekening zijn niet verder verwerkt in dagboeken en grootboekrekeningen. Er is geen administratie waarin persoonlijke en zakelijke uitgaven van elkaar worden onderscheiden. Veelal ontbreken de onderliggende facturen en kostennota’s. Ook een kasboek ontbreekt. Met betrekking tot het jaar 2013 ontbreekt de administratie volledig. De balansen van [naam B.V.] vermelden ten onrechte goodwill en materiële vaste activa waarop is afgeschreven. [16]
De administratie van [naam B.V.] voldoet gelet op het voorgaande niet aan de eisen zoals gesteld in artikel 52 Awr en de geconstateerde gebreken strekken ertoe dat te weinig belasting wordt geheven.
Opzet en feitelijke leiding
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag wat de rol van verdachte is geweest bij het niet (tijdig) doen van de aangiften, het doen van de onjuiste aangiften en het voeren van een gebrekkige administratie. De vraag is of sprake is van opzet op deze gedragingen en voor de feiten 1, 2 en 4 dient te worden vastgesteld of verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan deze gedragingen.
Verdachte was vanaf de oprichting van [naam B.V.] in 2013 tot 27 juni 2014 alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van [naam B.V.] en vanaf 8 april 2016 was hij via de [naam stichting] alleen/zelfstandig bestuurder van [naam B.V.] . De echtgenote van verdachte was in de tussenliggende periode vanaf 27 juni 2014 tot 8 april 2016 bestuurder van [naam B.V.] via de [naam stichting] . [17] Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat zijn echtgenote in die tussenliggende periode slechts op papier bestuurder was en dat hij steeds - dus ook in die tussenliggende periode - de feitelijke leiding had over [naam B.V.] en de onderneming zelfstandig dreef. Verdachte had naar het oordeel van de rechtbank gedurende de gehele tenlastegelegde periode de feitelijke leiding over [naam B.V.] en haar activiteiten, zodat hij in beginsel verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gedragingen van deze rechtspersoon.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte als (feitelijke) bestuurder van [naam B.V.] verantwoordelijk was voor het indienen van de aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting van [naam B.V.] . Ook was hij uit dien hoofde verantwoordelijk voor de administratie van [naam B.V.] . Voor de aangifte inkomstenbelasting was verdachte verantwoordelijk als belastingplichtige.
De verdediging meent dat opzet op de verweten gedragingen ontbreekt omdat verdachte de genoemde belastingaangiften en de administratie had uitbesteed aan [persoon 1] , een registeraccountant en voormalig officier van justitie, en nadien aan zijn juridische adviseur [persoon 2] en/of [persoon 3] (fiscalist). Verdachte was naar eigen zeggen in de veronderstelling dat het goed geregeld was met zijn boekhouder. Hij heeft de aangiften en de boekhouding niet gecontroleerd en is uitgegaan van de vertrouwensrelatie met zijn boekhouder. Verdachte heeft altijd alles uitbesteed. Toen hij erachter kwam dat [persoon 1] zijn werk niet goed uitvoerde heeft hij contact gezocht met [persoon 2] zodat alles weer op orde zou worden gebracht.
Bij de beoordeling van dit verweer stelt de rechtbank het volgende voorop. De omstandigheid dat de belastingplichtige een adviseur heeft ingeschakeld, aan wie opzet of grove schuld kan worden verweten, kan samengaan met de mogelijkheid dat bij de belastingplichtige zelf (voorwaardelijk) opzet of grove schuld aanwezig is geweest. In dat verband kan van belang zijn of de belastingplichtige de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd bij de keuze van zijn adviseur en bij de samenwerking met die adviseur. Wat in dit opzicht redelijkerwijs van de belastingplichtige kan worden gevergd, zal intussen van geval tot geval sterk kunnen verschillen, bijvoorbeeld naar gelang zijn hoedanigheid en zijn kennis en ervaring omtrent de terzake relevante fiscale en andere aspecten (zie o.a. HR 1 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU7741).
Verdachte heeft verklaard dat hij steeds opdracht heeft gegeven om nihilaangiften voor de omzetbelasting in te dienen. [18] Hij deed de facturen in één map en gaf deze aan [persoon 1] die moest uitzoeken of de kosten zakelijk waren of niet. Op vragen van de FIOD hoe de boekhouder aan de hand van de map kon weten welke kosten zakelijk zijn, heeft verdachte geantwoord dat hij geen idee heeft hoe de boekhouder dat kon weten. [19] Ter terechtzitting heeft verdachte verder verklaard dat hij de herinneringen en aanmaningen voor de vennootschapsbelasting ontving en deze ongeopend doorstuurde naar zijn boekhouder, terwijl op de envelop stond vermeld dat het ging om een aanmaning. Hij heeft zijn DigiD en inlogcodes voor het doen van de aangiftes aan [persoon 1] gegeven en heeft de aangiften en de werkzaamheden van [persoon 1] verder niet gecontroleerd. Hij heeft toegegeven dat hij niet veel controle heeft uitgeoefend op de boekhouder, dat hij weinig administratie zelf heeft gedaan en dat hij er geen verstand van heeft.
Ook als wordt aangenomen dat verdachte bij de keuze van [persoon 1] als zijn boekhouder voldoende zorg heeft betracht en hem voor voldoende deskundig mocht houden, is verdachte gelet op het voorgaande zodanig tekort geschoten in de samenwerking met [persoon 1] dat hem opzet moet worden verweten. Verdachte heeft met zijn handelwijze op de koop toegenomen dat privéuitgaven als zakelijke kosten zouden worden aangemerkt en ten onrechte in mindering zouden worden gebracht op de belastbare winst van [naam B.V.] . Hiermee heeft hij ook het risico genomen dat ten onrechte omzetbelasting zou worden teruggevraagd over deze privéuitgaven. Verdachte heeft verder door geen nadere informatie te verstrekken aan [persoon 1] over de privéuitgaven en zijn inkomen, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat geen of te weinig loon in aanmerking zou worden genomen in zijn aangifte inkomstenbelasting. Verdachte heeft vervolgens geen enkele controle uitgeoefend op de werkzaamheden van [persoon 1] . Daartoe was hij als feitelijke bestuurder van [naam B.V.] en als belastingplichtige voor de inkomstenbelasting gehouden, te meer omdat verschillende herinneringsbrieven en aanmaningen door de Belastingdienst zijn gestuurd en hij hiervan op de hoogte was. Gelet op dit een en ander heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijk kans aanvaard dat de administratie van [naam B.V.] , de ingediende aangifte inkomstenbelasting en de aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting van [naam B.V.] , onjuist waren of niet werden ingediend.
Verdachte heeft bovendien zelf over enkele kwartalen nihilaangiften omzetbelasting voor [naam B.V.] ingediend. [20] Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij de dagelijkse administratie van [naam B.V.] bijhield, wat bestond uit het opmaken van verkoopfacturen en het verzamelen van de inkoopfacturen. Op de verkoopfacturen is omzetbelasting in rekening gebracht. Voor zover verdachte zelf nihilaangiften omzetbelasting heeft ingediend is naar het oordeel van de rechtbank zonder meer sprake van opzet op het doen van onjuiste aangiften omdat hij wist dat op de verkoopfacturen omzetbelasting in rekening werd gebracht.
Ook in de samenwerking met [persoon 2] en/of [persoon 3] is verdachte ernstig tekort geschoten. [persoon 2] en [persoon 3] hebben verklaard dat zij geen stukken, cijfers of administratie van verdachte hebben ontvangen om aangifte te doen. Verder hebben zij verklaard dat hen alleen onleesbare foto’s werden gestuurd en werd gevraagd om nihilaangiftes in te dienen. [21] [persoon 2] heeft verklaard dat verdachte hem heeft gevraagd om aangiften omzetbelasting in te dienen, maar dat hij dit niet heeft kunnen doen omdat hij geen inloggegevens van verdachte heeft ontvangen. Verder heeft [persoon 2] verklaard dat hij als juridisch adviseur optrad voor andere zaken van verdachte en dat hij na mei 2016 niet meer zoveel voor verdachte heeft gedaan. [22] [persoon 3] heeft verklaard dat hij alleen de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2015 op verzoek van verdachte heeft ingediend en dat verder geen afspraken zijn gemaakt over het indienen van aangiften. Ook heeft hij verklaard verdachte maar één keer te hebben gesproken en dat dit ook alleen ging over de vennootschapsbelasting over 2015. [23]
Gelet op deze handelwijze heeft verdachte er niet op kunnen vertrouwen dat [persoon 2] en/of [persoon 3] zijn aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting en de administratie van [naam B.V.] (naar behoren) zouden verzorgen of naar juistheid zouden invullen. Door geen enkele controle uit te oefenen op hun werkzaamheden en hen niet de benodigde informatie te verschaffen heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangiften en de administratie niet in overeenstemming met de wettelijke eisen zouden zijn. Het spreekt voor zich dat een boekhouder of adviseur zonder de benodigde stukken niet in staat is om correcte aangiften te doen. Ook verdachte moet dit hebben geweten.
De stellingen van verdachte die ertoe strekken dat hij niet goed is in het voeren van een administratie en onbekend is met de fiscaliteit brengen geen verandering in bovenstaande oordelen. Als directeur en feitelijke leidinggever van een rechtspersoon behoort dit tot zijn verantwoordelijkheid. Nadat hem was gebleken dat [persoon 1] zijn werk niet goed had gedaan moet verdachte zijn doordrongen van het belang om de administratie en de aangiften te controleren. Verdachte is bovendien 25 jaar ondernemer, heeft in het vastgoed gewerkt en is bij andere besloten vennootschappen betrokken geweest, ook als bestuurder. In het verleden heeft hij als ondernemer controles van de Belastingdienst gehad met grote fiscale correcties en een omvangrijke belastingschuld tot gevolg. [24] De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte bekend moet zijn geweest met de administratieve en fiscale eisen die aan een onderneming worden gesteld.
Verdachte heeft geen pleitbaar standpunt voor zover hij meent of meende een beroep te kunnen doen op de vrijstelling voor diensten door lijkbezorgers en evenmin heeft hij in redelijkheid kunnen menen dat sprake was van intracommunautaire leveringen waarvoor het 0%-tarief geldt. Uit bovenstaande overwegingen volgt dat deze standpunten apert in strijd zijn met de geldende eisen en regelgeving. Van enige afspraak of deskundig advies hierover is niet gebleken en de rechtbank acht de verklaringen van verdachte hierover volstrekt onaannemelijk.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in 3.3 weergegeven bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen bewezen dat
1.[naam B.V.] in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2018 in Nederland, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften ten name van [naam B.V.]
- voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2014 en 2016 en
- voor de omzetbelasting over het tweede en derde en vierde kwartaal 2017 en het eerste en tweede kwartaal 2018,
niet of niet binnen de gestelde termijn heeft laten doen, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2.[naam B.V.] in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017 in Nederland, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften ten name van [naam B.V.] :
- voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2015 en
- voor de omzetbelasting over het eerste en tweede en derde kwartaal 2014 en het tweede en derde kwartaal 2015 en het eerste en tweede en derde en vierde kwartaal 2016
onjuist heeft gedaan of heeft laten doen, immers heeft [naam B.V.] op de ingediende aangiften voor de:
- vennootschapsbelasting over het jaar 2015 een onjuist bedrag aan belastbare winst laten opgeven en
- omzetbelasting over genoemde aangiftetijdvakken telkens een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting en voorbelasting en te betalen omzetbelasting en terug te ontvangen omzetbelasting laten opgeven,
terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
3.Hij op of omstreeks 9 februari 2016 in Nederland, opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten digitale aangiften ten name van verdachte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2014 onjuist heeft laten doen, immers heeft verdachte op de ingediende aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2014 een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen laten opgeven, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
4.[naam B.V.] in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 in Nederland, als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voeren van een administratie, overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd en laten voeren, immers heeft verdachte een onvolledige, niet sluitende administratie bijgehouden en laten bijhouden, waardoor niet te allen tijde de rechten en verplichtingen van de belastingplichtige en andere voor de heffing van belasting zijnde gegevens kunnen worden gekend, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Eis van de officier van justitie
Verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De door de officier van justitie geëiste straf moet worden gematigd. Verdachte is niet eerder voor dit soort feiten veroordeeld. Het benadelingsbedrag is lager dan de officier van justitie stelt. Verdachte heeft aangegeven veel spijt te hebben en dat dit nooit meer zal gebeuren.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft feitelijke leiding gegeven aan het niet doen van aangiften en het doen van onjuiste aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting van [naam B.V.] . Daarnaast is het verdachte toe te rekenen dat de administratie van [naam B.V.] niet aan de wettelijke eisen voldeed. Ook heeft verdachte een onjuiste aangifte inkomstenbelasting gedaan.
Met zijn handelwijze heeft verdachte belasting ontdoken en daarmee het vertrouwen, dat aan de inhoud van belastingaangiftes mag worden ontleend, geschaad. De strafbaarstelling van belastingontduiking beschermt niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van andere belastingbetalers. Belastingontduiking kan leiden tot verdere verzwaring van de belastingdruk voor alle Nederlanders. De handelingen van verdachte dragen bovendien bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Het onbestraft laten van belastingfraude kan er immers toe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 10 februari 2020 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit strafblad vormt dus geen reden om aan verdachte een hogere of lagere straf op te leggen. Wel heeft hij eerder fouten gemaakt bij het doen van belastingaangiften en heeft hij hoge terugvorderingen gehad. Daarom kon van verdachte extra voorzichtigheid worden verlangd ook ten aanzien van het controleren van zijn boekhouder en het goed aanleveren van de juiste informatie.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank ook rekening met de hoogte van het benadelingsbedrag. Het fiscale nadeel is door de belastingdienst berekend op een totaalbedrag van € 131.855. [25] Daarop dient het fiscale nadeel voor de vennootschapsbelasting 2017 ten bedrage van € 22.833 in mindering te worden gebracht, omdat verdachte is vrijgesproken voor het niet (tijdig) doen van deze aangifte. Voor de vennootschapsbelasting 2014 bedraagt de winstcorrectie € 91.501 en is het fiscale nadeel berekend op 20% hiervan, dus € 18.300. Indien rekening wordt gehouden met het maximale bedrag aan loonkosten ten bedrage van € 63.711,32, dan resteert een winstcorrectie ten bedrage van (€ 91.501 -/- € 63.711=) € 27.790. Het fiscale nadeel bedraagt aldus € 27.790 × 20% = € 5.558 in plaats van € 18.300. Met betrekking tot de vennootschapsbelasting van het jaar 2015 is het fiscale nadeel berekend op 20% × € 92.193 = € 18.438 en voor 2016 op € 100.155 × 20% = € 20.031. Rekening houdend met loonkosten ten bedrage van € 61.812 (2015) en € 84.082 (2016), bedragen de winstcorrecties (€ 92.193 -/- € 61.812=) € 30.381 (2015) en (100.155 -/- € 84.082=) € 16.073. Het fiscale nadeel vennootschapsbelasting 2015 bedraagt aldus 20% × € 30.381 = € 6.076 en voor de vennootschapsbelasting 2016 bedraagt het fiscale nadeel 20% × € 16.073 = € 3.214. Het fiscale nadeel met betrekking tot de vennootschapsbelasting bedraagt zodoende in totaal € 14.848 (€ 5.558 + € 6.076 + € 3.214). Anders dan de raadsman betoogt bestaat geen aanleiding om voor de berekening van het bedrag van de benadeling in aanvulling hierop rekening te houden met kosten van verzorging van boompjes die door een andere (inmiddels failliete) onderneming zijn verkocht. De administratie van [naam B.V.] biedt hiervoor geen aanknopingspunten en naar de rechtbank begrijpt zijn dit kosten die samenhangen met omzet van die andere onderneming, zodat deze kosten niet aan [naam B.V.] kunnen worden toegerekend en buiten haar winstbepaling blijven.
Het fiscale nadeel met betrekking tot de omzetbelasting bedraagt (€ 8.577 + € 6.879 + € 5.686 + € 4.651 + € 2.733=) € 28.526. De vrijspraak voor de drie genoemde kwartaalaangiften omzetbelasting leidt niet tot een vermindering van het benadelingsbedrag voor de omzetbelasting. [26] Het fiscale nadeel voor de inkomstenbelasting ten bedrage van € 23.727 blijft ook overeind.
De rechtbank stelt het fiscale nadeel vast op in totaal € 67.101 (€ 28.526 + € 23.727 + € 14.848).
De rechtbank houdt rekening met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken hebben vastgesteld waarbij bij een benadelingsbedrag van € 10.000,- tot € 70.000,- een gevangenisstraf van twee tot vijf maanden of een taakstraf als uitgangspunt wordt gehanteerd.
De rechtbank vindt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend. Verdachte erkent zijn fouten en heeft spijt. Daarnaast heeft hij grote schulden die afgelost moeten worden. Het is van belang dat verdachte kan werken om zijn schulden af te lossen.
Om die reden vindt de rechtbank ook een geldboete onwenselijk. Daardoor zou immers de schuldenlast van verdachte nog verder toenemen.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van 2 jaar, die als stok achter de deur dient zodat verdachte niet weer de fout in zal gaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
feitelijke leidinggeven aan het door een rechtspersoon opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
feitelijke leidinggeven aan het door een rechtspersoon opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
ten aanzien van feit 4:
feitelijke leidinggeven aan het door een rechtspersoon als degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, opzettelijk niet voeren van een zodanige administratie, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 180 (honderdtachtig) uur. Wanneer verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, wordt vervangende hechtenis toegepast van 90 (negentig) dagen.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een gevangenisstraf van
1 (één maand).
Beveelt dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. A.A. Fase en M. Vaandrager, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 maart 2020.
[...]

Voetnoten

1.De in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen zijn tenzij anders is vermeld, processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De met de code DOC aangeduide bewijsmiddelen zijn geschriften. De codes verwijzen naar de stukken van het FIOD proces-verbaal met dossiernummer 62123.
2.DOC-006.
3.DOC-007.
4.DOC-010, DOC-011, DOC-013 en DOC-014.
5.DOC-006, DOC-009 en DOC-044.
6.DOC-028.
7.DOC-007.
8.DOC-008.
9.DOC-006 en DOC-009.
10.AMB-004, DOC-006 en DOC-044.
11.OPV-002
12.DOC-038.
13.AMB-006, onderdeel 4.1.
14.AMB 006, p. 3 (dossierpagina 079), DOC-006, p. 14 (dossierpagina 166) en OPV-2, p. 2.
15.AMB-005.
16.AMB-004, DOC-006 en G001-01.
17.DOC-001 en DOC-002.
18.V-001-01, dossierpagina 104-106.
19.V-001-01, dossierpagina 103.
20.V-001-01, dossierpagina 104-106.
21.G-003-01 en G-004-01.
22.G-003-01.
23.G-004-01.
24.G-001-01.
25.OPV-001, onderdelen 2.3 en 4.5 en AMB-007.
26.OPV-002.