ECLI:NL:RBAMS:2020:2

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
C/13/656498 / HA ZA 18-1112 EV
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschil over brandstichting in horeca-pand en de gevolgen van niet-meegedeelde omstandigheden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen MABI Onroerend Goed Beheer B.V. en Vivat Schadeverzekeringen N.V. over een schadevergoeding na brandstichting in een horeca-pand. De rechtbank heeft op 15 januari 2020 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de vraag of Vivat zich kan beroepen op een uitsluitingsbeding in de polisvoorwaarden vanwege het niet-naleven van de mededelingsplicht door Mabi. Mabi, de eiseres, stelt dat er geen causaal verband bestaat tussen de tijdelijke sluiting van het pand en de schade die is ontstaan door brandstichting. Vivat, de gedaagde, betoogt dat de niet-meegedeelde omstandigheid van de sluiting van het pand een relevante factor is die invloed heeft op de schadevergoeding.

De rechtbank heeft in haar vonnis geoordeeld dat Vivat niet kan aantonen dat de tijdelijke sluiting van het pand een (mede)oorzaak is geweest van de schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brandstichting door onbekende derden heeft plaatsgevonden en dat de omstandigheden van de sluiting van het pand geen invloed hebben gehad op het ontstaan of de hoogte van de schade. Hierdoor is het beroep van Vivat op het uitsluitingsbeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De rechtbank heeft Mabi in het gelijk gesteld en Vivat veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding van € 133.069,90, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van causaal verband in verzekeringsrechtelijke geschillen en de rol van redelijkheid en billijkheid bij de beoordeling van uitsluitingsbedingen in polisvoorwaarden. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van Mabi toegewezen, aangezien Vivat grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/656498 / HA ZA 18-1112
Vonnis van 15 januari 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MABI ONROEREND GOED BEHEER B.V.,
gevestigd te Enschede,
eiseres,
advocaat mr. J.M. Wagenaar,
tegen
de naamloze vennootschap
VIVAT SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert.
Partijen zullen hierna Mabi en Vivat genoemd worden.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 september 2019, waarin is bepaald dat partijen een nadere akte mogen nemen;
  • de akte van Mabi van 2 oktober 2019, waarvan de rechtbank – na een toegewezen bezwaar van Vivat – randnummers 2 tot en met 21 en de daarbij behorende bijlagen (hierna: producties) buiten beschouwing heeft gelaten;
  • de akte van Mabi van 23 oktober 2019, met producties;
  • de akte van Vivat van 20 november 2019.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Omdat partijen zich nog onvoldoende hadden uitgelaten over het causaliteits-verweer van Mabi, heeft de rechtbank ze bij tussenvonnis in de gelegenheid gesteld een akte te nemen over dit onderwerp. Opmerkingen in de aktewisseling die geen betrekking hebben op dit onderwerp worden buiten beschouwing gelaten.
2.2.
Vivat heeft als meest verstrekkende standpunt aangevoerd dat de rechtbank niet meer kan toekomen aan het causaliteitsverweer, omdat de rechtbank in het tussenvonnis al heeft geoordeeld dat Vivat als redelijk handelend verzekeraar gebruik kan en zal maken van de haar toekomende opzeggingsbevoegdheid in de polisvoorwaarden. Dit standpunt berust echter op een onjuiste lezing van het tussenvonnis. De rechtbank heeft inderdaad geoordeeld dat het in de omstandigheden van dit geval in de rede ligt dat een redelijk handelend verzekeraar de verzekering zou hebben beëindigd als Mabi zou hebben voldaan aan haar mededelingsplicht. Dat een redelijk handelend verzekeraar de verzekering zou hebben kunnen beëindigen, maakt de niet-meegedeelde omstandigheid een potentieel relevante omstandigheid. De rechtbank trekt hieruit in rechtsoverweging 4.20 de conclusie dat Vivat in beginsel een beroep kan doen op het uitsluitingsbeding. Met deze formulering is geprobeerd duidelijk te maken dat aan de voorwaarden voor een beroep op het uitsluitingsbeding is voldaan, maar dat er desondanks ruimte blijft om in uitzonderlijke gevallen zo’n beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid toch onaanvaardbaar te achten. In dezelfde rechtsoverweging wordt als voorbeeld van zo’n uitzonderingsgeval genoemd de situatie waarin er onvoldoende verband bestaat tussen het niet-naleven van de contractuele mededelingsplicht en het verwezenlijkte risico.
2.3.
Zoals al is overwogen in het tussenvonnis, is het aan Mabi, als degene die zich beroept op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, te stellen en zo nodig te bewijzen dat de niet-meegedeelde omstandigheid niet de (mede)oorzaak kan zijn geweest van de ingetreden schade en evenmin van invloed is geweest op de hoogte daarvan (vgl. ECLI:NL:GHAMS:2014:29).
2.4.
Mabi stelt in de eerste plaats dat er geen causaal verband bestaat tussen de aanleiding van de sluiting, een schietincident door onbekende derden, en de oorzaak van de schade, brandstichting door onbekende derden. Wat echter beoordeeld moet worden, is of de niet-meegedeelde omstandigheid een (mede)oorzaak kan zijn geweest van de schade of van invloed is geweest op de hoogte daarvan. De niet-meegedeelde omstandigheid is in dit geval het buiten gebruik zijn van het pand. Op de stellingen van partijen over het causaal verband tussen het schietincident en de brandstichting zal dus verder niet worden ingegaan.
2.5.
Mabi stelt daarnaast dat er geen causaal verband bestaat tussen het buiten gebruik zijn van het pand en de brandschade. Uit de onderzoeksrapporten van Biesboer en ACB blijkt volgens haar dat de oorzaak van de brand, brandstichting van buitenaf, op geen enkele wijze verband houdt met de tijdelijke sluiting van het pand. Mabi verwijst in dit verband ook naar het tijdstip waarop de brandstichting plaatsvond, rond 04.00 uur ‘s nachts.
2.6.
Op grond van bovengenoemde onderzoeksrapporten kan inderdaad genoegzaam worden vastgesteld dat de schade is ontstaan door brandstichting van buitenaf. De dader of daders van deze brandstichting zijn tot op heden niet geïdentificeerd. Uit deze rapporten kan niet worden afgeleid dat de omstandigheid, dat het pand tijdelijk buiten gebruik was, enige invloed heeft gehad op het ontstaan of de hoogte van de schade. Uit de bijgevoegde foto’s bij het onderzoeksrapport van Biesboer blijkt ook niet dat het pand anders was ingericht dan het zou zijn geweest als het nog in gebruik zou zijn. Vivat heeft in haar antwoordakte erkend dat de brand niet is ontstaan door de leegstand. Op de comparitie van partijen heeft zij wel naar voren gebracht dat de ratio van deze mededelingsplicht is, dat een gesloten pand een hoger risico vormt, omdat er bij een open pand beweging en sociale controle is. In dit geval is de brand echter gesticht buiten de normale openingstijden, zodat er qua beweging in beginsel geen relevant verschil zal zijn tussen een pand in gebruik of buiten gebruik als horeca-onderneming. Bovendien volgt uit het interview van de heer [naam] , [functie] van Mabi, zoals weergegeven in het onderzoeksrapport van ACB, dat de brand heel snel is ontdekt en gemeld door een buurman. Uit de onderzoeksrapporten kan in ieder geval niet worden afgeleid dat de brand eerder zou zijn ontdekt of gemeld als het pand niet tijdelijk gesloten was, zodat ook op het punt van de sociale controle geen relevant verschil kan worden vastgesteld.
2.7.
Gelet op het bovenstaande heeft Mabi voldoende gemotiveerd gesteld dat het buiten gebruik zijn van het pand niet een (mede)oorzaak kan zijn geweest van de schade en niet van invloed is geweest op de hoogte daarvan. Vivat heeft deze stelling op haar beurt onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat uitgegaan zal worden van de juistheid daarvan.
2.8.
Aangezien er onvoldoende verband bestaat tussen het niet-naleven van de contractuele mededelingsplicht door Mabi en het verwezenlijkte risico en gelet op de overige omstandigheden van dit geval, in het bijzonder de omstandigheid dat de schade is veroorzaakt door brandstichting door onbekende derden waarop Mabi als verhuurder op afstand redelijkerwijs geen enkele invloed heeft kunnen uitoefenen, is het beroep van Vivat op het uitsluitingsbeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Dat Mabi haar schade mogelijk ook op haar assurantie-tussenpersoon kan verhalen, zoals Vivat stelt, is in dit verband niet relevant, omdat het Mabi vrijstaat om haar schade eerst onder de polis te vorderen. Dat Vivat de verzekering zou hebben beëindigd als Mabi aan haar mededelingsplicht zou hebben voldaan, is al meegewogen als een zelfstandige grond voor de toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Zoals al eerder is overwogen, laat deze omstandigheid onverlet dat een beroep op het uitsluitings-beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn.
Conclusie
2.9.
Aangezien Vivat geen beroep kan doen op het uitsluitingsbeding, heeft Mabi recht op een uitkering onder de polis, zoals primair gevorderd. Aangezien Mabi niet heeft toegelicht welk belang zij heeft bij een afzonderlijke verklaring voor recht in dit verband, zal deze niet worden gegeven.
2.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat de schade aan de opstal € 125.000,00 bedraagt. De vordering tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding, zal dan ook worden toegewezen.
2.11.
Mabi maakt op grond van artikel 4.4 van de bijzondere polisvoorwaarden voor gebouwen aanspraak op 52 weken huurderving (€ 22.776,00), terwijl de akte van taxatie uitgaat van 10 weken huurderving (€ 4.380,00). In het licht van de gemotiveerde betwisting door Vivat heeft Mabi onvoldoende toegelicht waarom zij aanspraak kan maken op de maximale vergoeding aan huurderving, zodat de vordering tot betaling van huurderving zal worden toegewezen tot een bedrag van € 4.380,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding.
2.12.
Vivat heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering tot betaling van de kosten ter vaststelling van de schade door [betrokkene] van € 3.689,90, zodat deze vordering zal worden toegewezen. De wettelijke rente zal per de datum van dagvaarding worden toegewezen, omdat Mabi niet heeft toegelicht waarom dat per de gevorderde ‘relevante factuurdatum’ zou moeten zijn.
2.13.
De vordering tot betaling van ‘juridische / buitengerechtelijke kosten’ zal als ongespecificeerd en onvoldoende toegelicht worden afgewezen.
2.14.
Vivat zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten en de nakosten van Mabi worden veroordeeld. Deze proceskosten worden begroot op:
- explootkosten € 85,44
- griffierecht € 3.946,00
- salaris advocaat €
4.267,50(2,5 punt × tarief € 1.707,00)
Totaal € 8.298,94.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Vivat tot betaling aan Mabi van € 133.069,90 (€ 125.000,00 + € 4.380,00 + € 3.689,90), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vanaf 19 oktober 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt Vivat in de proceskosten, aan de zijde van Mabi tot op heden begroot op € 8.298,94, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf vijf dagen na dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
3.3.
veroordeelt Vivat in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R.J. van Wel en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2020.