ECLI:NL:RBAMS:2020:1984

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
13/845013-07, 19/5262
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding ex artikel 530 Sv voor kosten rechtsbijstand en tijdsverzuim in strafzaak

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 24 maart 2020, is het verzoek van verzoeker om schadevergoeding op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) behandeld. Verzoeker, geboren in 1956, had een verzoek ingediend voor een vergoeding van € 129.572,70 voor kosten van rechtsbijstand, € 13.940,- voor tijdsverzuim en € 550,- voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft de procesgang uiteengezet, waarbij het verzoekschrift op 13 september 2019 was ontvangen en het Openbaar Ministerie op 18 december 2019 zijn standpunt had kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare raadkamer op 10 maart 2020 was verzoeker niet verschenen, ondanks een geldige oproep.

De rechtbank heeft de argumenten van verzoeker en het Openbaar Ministerie gewogen. Verzoeker betwistte de stelling van het Openbaar Ministerie dat de zaak niet complex was, en verwees naar de betrokkenheid van een expert en de overdracht naar een bijzonder zaken team binnen de FIOD. De rechtbank oordeelde dat de urenspecificaties en declaraties van de rechtsbijstand onvoldoende inzicht gaven in de verrichte werkzaamheden. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om een vergoeding van € 30.000,- voor de kosten van rechtsbijstand en € 6.000,- voor tijdsverzuim toe te kennen, evenals € 550,- voor de kosten van het verzoekschrift. Het verzoek om een hogere vergoeding werd afgewezen.

De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open voor zowel verzoeker als de officier van justitie. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen, met een specificatie van het te betalen bedrag en de bijbehorende rekeninginformatie.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/845013-07
RK: 19/5262
Beschikking op het verzoeken ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 1956 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. A.M.J. Comans, [adres] ,
verzoeker.

De procesgang

Het verzoekschrift is op 13 september 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Op 18 december 2019 heeft het Openbaar Ministerie zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 10 maart 2020 de raadsman van verzoeker en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 129.572,70 voor de kosten van rechtsbijstand, een vergoeding van € 13.940,- voor tijdsverzuim en € 550,- voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
In raadkamer heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De stelling van het Openbaar Ministerie dat het geen complexe zaak betrof wordt weersproken. Zo is er is door het Openbaar Ministerie een expert ingeschakeld ten behoeve van deze zaak en is er een officier van justitie op de zaak gezet met een fiscale achtergrond. Binnen de FIOD is de zaak overgedragen naar het ‘bijzondere zaken team’. Op de achtergrond speelde bovendien een fiscale zaak.
De kosten die zijn gemaakt in de fiscale zaak zijn niet gevorderd. Verzoeker was geen partij in die zaak. De kosten in de fiscale zaak zijn gemaakt door medeverdachte [medeverdachte] en door hem is geen verzoek ex artikel 530 Sv ingediend. Uiteraard was het voor de strafzaak wel van groot belang hoe de fiscale procedure en civiele procedure zouden verlopen en kon van de raadsman verwacht worden dat hij zich hierop oriënteerde. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de in de strafzaak van verzoeker geschreven uren niet in de strafzaak zijn gemaakt of in ieder geval niet voldoende verband daarmee hielden. De raadsman heeft gewezen op een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 mei 2019 (ECLI:NL:RBNHO:2019:4751).
Verzoeker kan zich vinden in het standpunt van het Openbaar Ministerie dat niet de kosten voor alle raadslieden die verzoeker hebben bijgestaan voor vergoeding in aanmerking komen, mits alle werkzaamheden van mr. Feenstra worden verondersteld in de strafzaak te zijn verricht.
Overleg met andere advocaten valt in de categorie contacten die zich wel lenen voor vergoeding. Het gaat te ver om al deze posten a priori te bestempelen als niet noodzakelijk in de strafzaak. Ten aanzien van de posten ‘advies/opinie’ geldt dat er geen advies of opinie werd ingewonnen, maar dat die werd gegeven en dat kost tijd en rechtvaardigt een specialistentarief. Mogelijk zijn de werkzaamheden die zijn verricht in de strafzaak nog beperkt gebleven, omdat die konden worden weggeschreven in de strafzaak en/of in de fiscale zaak tegen [medeverdachte] .
De kosten die worden gevorderd voor de presentatietrainingen kunnen buiten de vergoeding blijven. Het verzoek wordt in zoverre verminderd.
Zoals blijkt uit de urenspecificaties is verzoeker veel tijd kwijt geweest aan besprekingen, telefoongesprekken en correspondentie met zijn advocaten. Bovendien is er een lijvig procesdossier dat verzoeker heeft moeten bestuderen. De strafzaak heeft al met al een groot beslag gelegd op de tijd van verzoeker, die hij aldus niet heeft kunnen aanwenden om inkomsten te genereren. Verzoeker meent dat een vergoeding van € 200,- per uur voor de uren van tijdsverzuim een redelijke vergoeding is.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft – met verwijzing naar het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie – verklaard zich te verzetten tegen het toekennen van de gevorderde vergoeding.
Primair is het Openbaar Ministerie van oordeel dat de gevraagde vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand gezien de opgevoerde uren disproportioneel is. In de ogen van het Openbaar Ministerie kan maximaal € 11.500,- toegekend worden als vergoeding van de advocaatkosten ten behoeve van de strafzaak. Het merendeel van de kosten die worden gevorderd is gemaakt voor de fiscale procedure. De ingediende declaraties zijn niet gespecificeerd en daarom is niet af te leiden waarop de kosten exact betrekking hebben. Het Openbaar Ministerie heeft daarom de werkzaamheden geschat, waarbij is uitgegaan van de gedeclareerde posten die zien op contact met verzoeker en bestudering van het dossier in de anderhalve week na ontvangst van de stukken en rondom het verhoor.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangevoerd dat de declaraties en urenspecificaties niet uitblinken in helderheid. Zij heeft de rechtbank verzocht een redelijk bedrag te vergoeden voor de gemaakte kosten aan rechtsbijstand.
Subsidiair geldt dat de door verzoeker gevorderde kosten voor de bestudering van het dossier gemaakt door andere raadslieden dan mr. Feenstra, die de meeste werkzaamheden heeft uitgevoerd, niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ook alle gevorderde kosten voor intern overleg en het door meerdere raadslieden bijwonen van besprekingen en voeren van telefoongesprekken komen niet in aanmerking voor vergoeding. Deze kosten zouden namelijk niet zijn gemaakt in het geval verzoeker zich liet bijstaan door één raadsman.
De omschrijving van de werkzaamheden is niet helder en inzichtelijk. Zo is niet duidelijk wat de werkzaamheden ‘advies/opinie’ inhielden en bovendien verhoudt het inwinnen van advies/opinie zich niet met het gehanteerde uurtarief. Het is onaannemelijk dat meer dan 10 procent van het beschreven ‘contact met derden’ met het Openbaar Ministerie, de rechter-commissaris en de FIOD heeft plaatsgevonden. Gelet op het voorgaande zou de vergoeding voor de advocaatkosten verminderd moeten worden voor € 40.000,-.
Verzoeker heeft onvoldoende onderbouwd dat hij schade heeft geleden door het tijdsverzuim. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verzoeker de gestelde schade voldoende heeft onderbouwd, dan geldt dat het tijdsverzuim enkel betrekking kan hebben op de strafzaak en niet op de fiscale procedures. Het Openbaar Ministerie komt op een geschat tijdsverzuim van 27 uur.

De beoordeling

De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk geseponeerd en dat bij brief van 20 juni 2019 aan hem meegedeeld.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdsverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
Op grond van artikel 534 lid 1 Sv heeft de toekenning van een vergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De strafzaak tegen verzoeker is op 20 juni 2019 onvoorwaardelijk geseponeerd. Een onvoorwaardelijk sepot dient te worden aangemerkt als een ‘einde zaak’ in de zin van artikel 533 en 530 Sv.
Het verzoek is tijdig ingediend.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de rechtsbijstand.
De rechtbank stelt voorop dat van raadslieden mag worden verwacht dat de urenspecificaties en declaraties in strafzaken zodanig worden ingericht dat deze, onder meer met het oog op een verzoek ex artikel 530 Sv, een helder en inzichtelijk beeld geven van de verrichtte werkzaamheden.
De rechtbank is van oordeel dat de overgelegde urenspecificaties en declaraties met betrekking tot de strafzaak tegen verzoeker onvoldoende inzicht geven in de aard van de feitelijk verrichte werkzaamheden, zoals nodig voor de beantwoording van de vraag of, waarom en in hoeverre de gedeclareerde werkzaamheden zijn verricht in het kader van de strafzaak. De declaraties en urenspecificaties bieden de rechtbank dan ook onvoldoende inzicht en houvast voor het vaststellen van een billijke schadevergoeding.
De rechtbank zal de kosten van de rechtsbijstand dan ook naar eigen inzicht, rekening houdend met de aard, de omvang en de impact van de zaak, op basis van billijkheid, schatten. Voor de aan het verzoek tot schadevergoeding ten grondslag liggende strafzaak wordt een totaalbedrag wegens rechtskundige bijstand ad € 30.000,- billijk geacht.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat verzoeker schade heeft geleden ten gevolge van tijdsverzuim door de vervolging. De onderbouwing van de schade die verzoeker stelt te hebben geleden is gebaseerd op de urenspecificaties die betrekking hebben op de geleverde rechtsbijstand in de strafzaak. Zoals hiervoor overwogen, bieden de urenspecificaties de rechtbank onvoldoende inzicht en houvast voor het vaststellen van een billijke schadevergoeding. De rechtbank zal daarom ook de schade van het tijdsverzuim naar eigen inzicht schatten. Een vergoeding van € 6.000,- wordt billijk geacht.
De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding toekennen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 30.000,- (zegge: dertigduizend euro) voor de kosten van rechtsbijstand en € 6.000,- (zegge: zesduizend euro) voor de kosten van het tijdsverzuim.
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 550,- (zegge: vijfhonderdvijftig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. J. Thomas en W.H. van Benthem, rechters
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2020.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker en de officier van justitie hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De jongste rechter is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
De rechtbank Amsterdam, enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 36.550,- (zegge: zesendertigduizend vijfhonderdvijftig euro) op IBAN-nummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden [advocatenkantoor] , onder vermelding van vergoeding 533 en 530 Sv, inzake: [verzoeker] .
Aldus gedaan op 24 maart 2020
door mr. P.L.C.M. Ficq, rechter.