ECLI:NL:RBAMS:2020:1981

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
13/650036-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van een personenauto in een strafzaak met verdenking van verkrachting en ontucht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 maart 2020 uitspraak gedaan op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een klager, geboren in 1995, die zijn in beslag genomen Volkswagen Polo terugvorderde. De auto was op 6 mei 2019 in beslag genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar verdenkingen van verkrachting en ontucht. De klager had eerder een klaagschrift ingediend, maar de rechtbank had op 29 augustus 2019 geoordeeld dat het beslag moest worden gehandhaafd vanwege een gebrek aan een andere zekerheidsstelling. De klager bood nu een zekerheidsstelling van € 4.000,- aan, terwijl het Openbaar Ministerie een bedrag van € 4.500,- eiste. De rechtbank heeft de argumenten van de klager en de officier van justitie gehoord. De officier van justitie stelde dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave van de auto, gezien de mogelijke schadevergoeding die in zedenzaken vaak wordt gevorderd. De rechtbank heeft beoordeeld of het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag rechtvaardigt. Gezien de ernst van de verdenkingen en de mogelijkheid van schadevergoeding, oordeelde de rechtbank dat het beslag niet disproportioneel was. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat de klager de auto niet terugkreeg. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/650036-19
RK: 19/6305
Beschikking op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager] ,

geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het adres van zijn raadsvrouw, mr. K. Kieft, [adres] , [plaats] ,
klager, tevens beslagene.

Procesgang

Het klaagschrift is op 8 november 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 3 maart 2020 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 10 maart 2020 klager, zijn raadsman mr. L.R. Rommy, (waarnemend voor mr. K.A. Kieft) en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.

Inhoud van het klaagschrift

Het klaagschrift strekt tot teruggave van de bij klager in beslag genomen personenauto van het merk Volkswagen, type Polo met kenteken [kenteken] .
De raadsman van klager heeft naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat het volgende aangevoerd.
Op 6 mei 2019 is de auto in beslag genomen. Op 13 mei 2019 is er namens klager reeds een klaagschrift tegen de inbeslagname ingediend, waarbij de rechtbank bij beschikking van 29 augustus 2019 heeft geoordeeld dat het beslag diende te worden gehandhaafd bij gebreke aan een andere zekerheidsstelling. Inmiddels heeft klager de beschikking over een zekerheidsstelling van € 4.000,-. Op 29 oktober 2019 heeft de officier van justitie bericht niet akkoord te gaan met dit bedrag. Zij persisteert bij een bedrag van € 4.500,-. Klager heeft de auto nodig voor zijn werk. Inmiddels heeft hij een aanzienlijk bedrag ter beschikking gesteld voor de zekerheidstelling. In de visie van klager is het dan ook niet langer proportioneel het beslag te handhaven.
Het gaat om een verdenking van verkrachting en ontucht. Uit het relaas en de getuigenverhoren kan worden afgeleid dat klager niet degene was die dat zou hebben gedaan. Hij zou er wellicht wel bij zijn geweest en er kan hooguit een redelijke verdenking zijn van medeplichtigheid. Het aanbod van een zekerheidsstelling van € 4.000,- is meer dan afdoende voor een eventuele schadevergoeding. Het zou dan bovendien gaan om een hoofdelijke veroordeling en dan kan dus ook bij de medeverdachten geld geïncasseerd worden.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het in beslag genomen voorwerp aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet. In zedenzaken worden vaak hoge bedragen aan schadevergoeding gevorderd, onder meer vanwege de grote psychische gevolgen voor de slachtoffers. De raadsman loopt teveel vooruit op een eventuele vordering. Er is geen reden om nu al te zeggen dat er al voldoende in beslag is genomen. Bovendien kan klager hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor het volledige schadebedrag.

Beoordeling

Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 6 mei 2019 is onder klager voornoemd voorwerp in beslag genomen.
Het betreft conservatoir beslag ten laste van klager.
Klager wordt – kort gezegd – verdacht van het (mede)plegen van verkrachting, aanranding en mishandeling. De rechter-commissaris heeft op 2 mei 2019 een machtiging conservatoir beslag afgegeven voor een bedrag van maximaal € 10.781,-.
In de onderhavige procedure dient de rechtbank te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, of klager redelijkerwijs als rechthebbende op het in beslag genomene kan worden aangemerkt.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor – in dit geval – artikel 94a Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt.
In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp dat volgens het Openbaar Ministerie aan klager toebehoort en dat dient tot bewaring van het recht van verhaal voor een aan klager op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd, en of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, in de strafzaak tegen klager voor een ter zake van dat misdrijf de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen (artikel 94a lid 3).
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen. Verdachte wordt ervan beschuldigd zich - samen met anderen - schuldig te hebben gemaakt aan verkrachting, aanranding en mishandeling. Voor voornoemde strafbare feiten kan een geldboete van de vijfde categorie worden opgelegd. De officier van justitie heeft in raadkamer aangegeven dat de inhoudelijke behandeling van de zaak nog niet is gepland, maar dat de getuigenverhoren inmiddels zijn afgerond.
In geval van bewezenverklaring van voornoemde strafbare feiten is een vergoeding voor geleden immateriële schade niet hoogst onwaarschijnlijk. De rechter-commissaris heeft, met het oog op een mogelijke vordering tot schadevergoeding, een machtiging conservatoir beslag afgegeven voor een bedrag van maximaal € 10.781,-. Dit bedrag is gebaseerd op een schade inventarisatie van Slachtofferhulp Nederland. Klager kan samen met de medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de gehele schade. Het beslag op de auto is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet disproportioneel.
Klager heeft een bedrag van € 4.000,- aangeboden ter vervangende zekerheid. De officier van justitie heeft aangegeven een geboden zekerheid ter bedrage van € 4.500,- te willen en is niet gehouden akkoord te gaan met een lager bedrag.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door
mr. P.L.C.M. Ficq, rechter,
mrs. J. Thomas en W.H. van Benthem, rechters
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2020.
Tegen de beschikking staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.
De jongste rechter is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.