Op grond van artikel 4:34 lid 1 Wft dient een kredietverstrekker voor de totstandkoming van een kredietovereenkomst in het belang van de consument informatie in te winnen over diens financiële positie en te beoordelen, ter voorkoming van overkreditering van de consument, of het aangaan van de overeenkomst verantwoord is.
Indien de kredietgever een op de kredietovereenkomst gebaseerde vordering instelt tegen de consument dient de kantonrechter ook ambtshalve te onderzoeken of de kredietgever de verplichting van artikel 8 van bovengenoemde richtlijn is nagekomen en, indien hij vaststelt dat deze verplichting niet is nagekomen, met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor daaraan de consequenties te verbinden die in het nationaal recht zijn voorzien. Deze onderzoeksplicht geldt ook voor verstekzaken (HvJ EU 5 maart 2020, C‑679/18, OPR-Finance, r.o.34 ev.).
Eisende partij heeft ter onderbouwing van haar stelling dat aan de zij aan haar zorgplicht van artikel 4:34 Wft (kredietwaardigheidstoets) heeft voldaan een print-screen van een inkomensberekening overgelegd. Daarop staat een inkomen van € 1.200,00 vermeld, gedateerd 29 mei 2019, onder de naam “ [achternaam gedaagde partij] ” en een huur van € 223,00. Eisende partij verwijst voorts naar het standaard informatieblad comfort lease, maar daarin is niets met betrekking tot het inkomen van gedaagde partij of enige kredietwaardigheidstoets in opgenomen.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat in de onderhavige kredietovereenkomst onder “
beroepsgegevens” wel informatie met betrekking tot het inkomen van gedaagde partij zijn opgenomen, namelijk een bedrag van € 1.200,00 aan netto inkomen uit werk. Voorts is ingevuld dat gedaagde partij bij partij bij haar ouders inwoont. De vragen (indien in loondienst) welk soort contract en of dat full-time of part-time is, zijn niet ingevuld.
Niet gesteld of gebleken is dat de in de kredietovereenkomst opgenomen door gedaagde partij verstrekte gegevens zijn onderbouwd met bewijsstukken, zoals (een kopie van) loonspecificaties. Voorts is niet gesteld of gebleken dat een BKR toets is gedaan.
Nu eisende partij haar stelling niet nader heeft toegelicht is niet komen vast te staan dat zij de kredietwaardigheid van gedaagde partij toereikend heeft getoetst.
Vereist is immers dat deze kredietwaardigheidstoets is gebaseerd op reële omstandigheden en niet op door de consument – wellicht in financiële nood – verzonnen inkomsten of andere garanties voor terugbetaling van de lening. Dit risico is met name voor kleine leningen voor de aanschaf van bijvoorbeeld huishoudelijke apparatuur en telefoons aanwezig, omdat deze aankopen door een consument met voldoende kredietwaardigheid in beginsel zonder lening kunnen worden aangeschaft.
Op grond van HvJ EU 18 december 2014,C-449/13 (CA Consumer Finance SA/Bakkaus en Bonato) zijn de verklaringen van de consument slechts toereikend indien zij vergezeld gaan van bewijsstukken.