ECLI:NL:RBAMS:2020:1948
Rechtbank Amsterdam
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid officier van justitie in vordering tot behandeling Europees aanhoudingsbevel
Op 10 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, die dateert van 18 januari 2016, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 17 december 2014 door de Sąd Okręgowy in Nowy Sącz, Polen, is uitgevaardigd. Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1989 in Polen.
De behandeling van de vordering vond plaats op de openbare zitting van 14 april 2016, waarbij de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. J. Kuijper, aanwezig waren. De opgeëiste persoon zelf was niet verschenen. Het onderzoek werd op die zitting voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De behandeling werd hervat op 10 maart 2020, waarbij de officier van justitie mr. R. Vorrink aanwezig was.
De officier van justitie stelde dat zij niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar vordering, omdat het EAB was ingetrokken na de aanhouding van de opgeëiste persoon in Polen. De rechtbank oordeelde dat met de intrekking van het EAB de grondslag voor de vordering van de officier van justitie was komen te vervallen. De rechtbank volgde het standpunt van de officier van justitie en verklaarde haar niet-ontvankelijk in de vordering tot behandeling van het EAB. De uitspraak werd gedaan door mr. A.K. Glerum, voorzitter, en mrs. C. Klomp en M.E.M. James-Pater, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. A.T.P. van Munster.