In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, heeft de kantonrechter op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen [eiser] en [gedaagde]. [gedaagde] huurde twee opslagunits van [eiser] in Amstelveen, maar kwam in huurachterstand. [eiser] heeft daarop de sloten van de units vervangen, waardoor [gedaagde] tijdelijk geen toegang had. De huurovereenkomsten zijn met wederzijds goedvinden beëindigd, maar er bleef een openstaande huurtermijn van € 6.534,00. [gedaagde] betwistte de hoogte van het gevorderde bedrag en voerde aan dat de waarborgsom en de huur voor de periode zonder toegang verrekend moesten worden.
De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] zich terecht op verrekening mocht beroepen, omdat het opschortingsrecht in deze huurrelatie niet van toepassing was. Het afsluiten van het gehuurde door [eiser] was onredelijk, en de bepaling in de huurovereenkomst die dit recht aan [eiser] verleende, werd als onredelijk bezwarend beschouwd. De kantonrechter concludeerde dat [gedaagde] voor de periode dat hij geen toegang had tot het gehuurde, geen huur verschuldigd was. Uiteindelijk werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 2.412,95, vermeerderd met rente en proceskosten.
De uitspraak benadrukt de bescherming van huurders tegen onredelijke contractuele bepalingen en bevestigt dat huurgenot niet kan worden opgeschort door de verhuurder, zelfs niet bij wanbetaling. Dit vonnis is een belangrijke uitspraak in het civiele huurrecht, waarin de rechten van huurders worden versterkt.