ECLI:NL:RBAMS:2020:1939

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
13-039129-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkrachtingszaak met onvoldoende bewijs en redelijke twijfel

Op 25 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige man, die werd beschuldigd van verkrachting van een aangeefster op 16 augustus 2017 in Thailand. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat het beschikbare bewijsmateriaal niet voldoende overtuigend was om de beschuldiging te ondersteunen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er weliswaar seks heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangeefster, maar dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat dit onder dwang was gebeurd. De aangifte van de aangeefster werd ondersteund door verklaringen van getuigen, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaringen niet voldoende waren om de verdachte te veroordelen. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak de verklaring van de aangeefster tegenover die van de verdachte staat, en dat er in dit geval geen sterke aanwijzingen waren dat de verdachte de aangeefster had gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank concludeerde dat er redelijke twijfel bestond over de vraag of de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, en sprak hem daarom vrij. De benadeelde partij, de aangeefster, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.039129.19
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-039129-19
Datum uitspraak: 25 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2020. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ruijs en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.C. Vingerling naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Verdachte word ervan beschuldigd dat hij op 16 augustus 2017 [slachtoffer] heeft verkracht in Thailand.
2.2.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Beoordeling van het ten laste gelegde feit

3.1
Aanleiding van het onderzoek
Op 16 augustus 2017 ontmoet aangeefster verdachte in Koh Tao, Thailand. Beiden volgen daar een duikcursus. Als aangeefster met haar vriendin voor het hostel huiswerk voor de duikcursus zit te maken komt verdachte bij hen zitten. Zij raken in gesprek en verdachte helpt hen met het huiswerk. Verdachte gaat op een gegeven moment weg om iets te eten. Aangeefster en haar vriendin blijven achter en gaan door met het huiswerk. Later komt verdachte terug en gaat weer bij hen zitten. Als de vriendin weggaat om te douchen en naar bed te gaan, blijven aangeefster en verdachte nog samen praten tot aangeefster ook gaat douchen. Als zij na het douchen haar bikini staat uit te spoelen bij de wasbak komt verdachte de doucheruimte in. Het staat vast dat aangeefster en verdachte vervolgens seks hebben gehad in een van de douchehokjes. Aangeefster beschuldigt verdachte ervan dat hij haar heeft verkracht. Verdachte ontkent de verkrachting en zegt dat aangeefster en hij vrijwillige seks hebben gehad.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat kan worden bewezen dat verdachte aangeefster heeft verkracht, in die zin dat hij aangeefster heeft gedwongen tot het dulden van seksuele handelingen. Dit baseert zij op de aangifte, die gedetailleerd en consistent is. Aangeefster heeft haar verhaal direct na het voorval aan getuige [getuige 1] verteld, die het op haar beurt aan duikinstructrice [naam duikinstructrice] heeft verteld. Aangeefster maakte op [getuige 1] en [naam duikinstructrice] een aangeslagen indruk en beiden verklaren dat aangeefster na deze gebeurtenis veranderd was van een vrolijke cursist in een bange jonge vrouw. Ook was zij bang verdachte tegen te komen.
De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van verdachte die zegt met aangeefster in de doucheruimte te zijn geweest. In de slip van aangeefster, die door het Nederlands Forensisch Instituut is onderzocht, zijn sperma- en bloedsporen aangetroffen. Het aantreffen van het bloedspoor past bij de verklaring van aangeefster dat verdachte haar ruw heeft verkracht en dat zij hierdoor is gaan bloeden. Daar komt bij dat er tijdens de eerdere gesprekken tussen aangeefster en verdachte geen enkele seksuele interesse in elkaar is getoond.
Dat aangeefster in Thailand geen aangifte heeft willen doen maakt haar verhaal niet ongeloofwaardig of minder betrouwbaar. Zij heeft daar gehoord dat het doen van aangifte kon inhouden dat zij nog langer (mogelijk een aantal maanden) in Thailand zou moeten blijven. Zij wilde echter zo snel mogelijk naar huis. Ook was haar verteld dat zij in Nederland aangifte zou kunnen doen, wat zij vervolgens gedaan heeft.
De officier van justitie heeft geëist dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden zal worden opgelegd, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van een (1) jaar. Als bijzondere voorwaarde mag verdachte gedurende de proeftijd niet in contact treden met aangeefster.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
Hij heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig bewijs is voor een bewezenverklaring. Al het bewijs komt namelijk uit de koker van aangeefster zelf. Wat de getuigen [getuige 1] en [naam duikinstructrice] verklaren, hebben zij van aangeefster gehoord. Er is ook geen redengevend steunbewijs ter onderbouwing van de verklaring van aangeefster. Hierdoor is niet voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zodat verdachte moet worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat mocht de rechtbank oordelen dat sprake is van voldoende wettig bewijs, dit bewijs niet tot de overtuiging kan leiden dat verdachte aangeefster heeft gedwongen seks met hem te hebben.
Verdachte heeft verklaard dat hij seks met aangeefster heeft gehad. Ook heeft hij gedetailleerd verklaard hoe dat is gegaan. Hij was verbaasd over de verdenking. Verkrachting past niet bij hem, zo blijkt ook uit de verklaringen van referenten die door de reclassering zijn gesproken.
Daar tegenover staat dat aangeefster in Thailand geen aangifte heeft willen doen. Ook heeft zij aanvankelijk niet willen vertellen wat er is gebeurd en wilde zij niet meewerken aan een lichamelijk onderzoek. Pas in Nederland heeft zij aangifte gedaan en een verklaring afgelegd. Er zijn geen getuigen van de verkrachting. De getuigen die zijn gehoord hebben hun verhaal van aangeefster zelf. De verklaringen van aangeefster zijn niet consistent en soms zelfs tegenstrijdig en op onderdelen op zichzelf onaannemelijk. Bijvoorbeeld:
Aangeefster zegt bang te zijn voor verdachte, maar gaat toch langs zijn bed om naar haar eigen bed te gaan;
Aangeefster zegt eerst naar haar eigen bed te zijn gegaan en daarna naar [getuige 1] , terwijl [getuige 1] verklaart dat aangeefster direct bij haar in bed kwam;
Verdachte was anders dan daarvoor, hij werd een monster. [getuige 1] merkte op dat zij verdachte hiertoe niet in staat achtte. Hij was rustig, sociaal en geïnteresseerd’;
Verdachte was geen type waar aangeefster op viel, maar tegen [getuige 1] verklaarde zij dat hij er goed uitzag;
Aangeefster verklaart tegen [getuige 1] te hebben gezegd dat hij seks met haar had, maar zij niet met hem. [getuige 1] verklaarde dat zij het verhaal uit aangeefster heeft moeten trekken.
Concluderend stelt de raadsman dat zo er al sprake is van het wettig vereiste steunbewijs, dit zeer gering is en onvoldoende is om in het licht van het voorgaande te komen tot de overtuiging dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting. Ook op deze grond heeft vrijspraak te volgen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte aangeefster op 16 augustus 2017 in Thailand heeft verkracht, met andere woorden: of verdachte aangeefster heeft gedwongen seks met hem te hebben.
Juridisch kader
Deze zaak betreft een zedenzaak. Zedenzaken zijn bewijstechnisch lastige zaken. Veelal staat de verklaring van de aangeefster, die zegt dat de verdachte het heeft gedaan, tegenover die van de verdachte, die zegt dat hij het niet heeft gedaan. Getuigen van de gebeurtenis zijn er over het algemeen niet.
Het is de rechter verboden tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en er onvoldoende steun is in ander bewijsmateriaal. Naast de aangifte is er dus steunbewijs nodig. Indien dit steunbewijs er is moet worden beoordeeld of het geheel van het bewijsmateriaal de rechtbank ervan overtuigt dat de verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd.
Beoordeling
Dat er in Thailand dingen zijn gebeurd waar aangeefster nu nog last van heeft neemt de rechtbank aan. De vraag is of bewezen kan worden dat aangeefster door verdachte is gedwongen tot het ondergaan van seks.
Het feit dat in het slipje van aangeefster sperma en bloed zijn aangetroffen, ondersteunt de aangifte en de overige (indirect) van aangeefster afkomstige verklaringen slechts in beperkte mate. Dat verdachte en aangeefster seks hebben gehad waarbij verdachte haar heeft gepenetreerd staat niet ter discussie. Het sperma in het slipje van aangeefster is daarom geen aanwijzing dat verdachte haar heeft verkracht. Met betrekking tot het bloed geldt het volgende. Het slipje is onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De onderzoeker heeft aangenomen dat het bloed in het slipje afkomstig was van aangeefster. Het bloed is niet bemonsterd of nader onderzocht. Daarbij komt dat het slipje door getuige [getuige 1] in de loop van de dag na het voorval uit een vuilnisbak van de hostel is gehaald en in een plastic zak is gestopt. Diezelfde dag is het slipje op aanraden van de Thaise politie en personeel van het Nederlandse consulaat in een papieren zak/envelop gedaan. Aangeefster heeft de envelop met het slipje zelf meegenomen naar Nederland en heeft deze op 25 augustus 2017 aan de zedenrechercheur gegeven. Deze omstandigheden brengen mee dat niet met zekerheid valt vast te stellen dat de bloedvlek in het slipje van aangeefster afkomstig was, hoewel dit natuurlijk wel waarschijnlijk is. En evenmin staat vast wanneer de bloedvlek in het slipje terecht is gekomen. Verder weegt mee dat aangeefster op 18 augustus 2017 in de ochtend, dus kort na het incident, in Thailand is onderworpen aan een medisch onderzoek. Bij het uitwendige onderzoek zijn geen letsels of blauwe plekken op haar lichaam gezien en bij het inwendige onderzoek zijn, met uitzondering van een oude scheur in het maagdenvlies, geen verwondingen aangetroffen. Van een recente verwonding die steun geeft aan de verklaring van aangeefster dat zij ruw is verkracht waarbij zij (uit haar vagina) bloed heeft verloren, is bij dit lichamelijke onderzoek dus niet gebleken. Daardoor kan, ook als wordt aangenomen dat het bloed in het slipje van aangeefster afkomstig is en rond het tijdstip van het voorval in haar slipje terecht is gekomen, nog steeds niet met voldoende zekerheid worden gezegd dat het bloedverlies het gevolg is van ruwe penetratie van aangeefster door verdachte, zoals zij in haar aangifte heeft verklaard.
De getuige [getuige 1] heeft onder meer verklaard over de emotionele gesteldheid van aangeefster kort na de seks met verdachte. Waarnemingen van de emotionele of fysieke toestand van het (vermeende) slachtoffer kort na het moment dat het strafbare feit is gepleegd kunnen van waarde zijn, zowel bij de beantwoording van de vraag of er voldoende wettig bewijs is als bij de vraag of het wettig bewijs overtuigend is (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117). [getuige 1] heeft verklaard dat aangeefster toen zij naar bed ging direct bij haar ( [getuige 1] ) in bed kwam liggen, dat aangeefster dit anders nooit deed, dat aangeefster tegen [getuige 1] aankroop en dat zij overstuur was en erg moest huilen. [getuige 1] vroeg meermaals wat er aan de hand was, maar aangeefster wilde aanvankelijk niets vertellen. [getuige 1] bleef vragen stellen. Zij vroeg of het met verdachte te maken had en dit werd door aangeefster bevestigd. Weer later vroeg zij of verdachte haar verkracht had. Dit werd ook door aangeefster bevestigd. De volgende ochtend heeft aangeefster verteld dat en hoe het was gebeurd in de badruimte. [getuige 1] en aangeefster zijn wel gaan duiken. De duikinstructrice [naam duikinstructrice] heeft aanvankelijk alleen waargenomen dat aangeefster vroeg in de morgen stiller was dan de dag ervoor, maar toen ze na de duik terugliepen richting de hostel was aangeefster bang. Nadat [getuige 1] aan [naam duikinstructrice] had verteld over de avond ervoor begon aangeefster te huilen en zat ze helemaal te trillen. [naam duikinstructrice] heeft vervolgens de politie gebeld.
De rechtbank heeft uit het geheel van het beschikbare bewijsmateriaal niet de overtuiging gekregen dat verdachte aangeefster heeft verkracht. Er is weliswaar ondersteunend bewijs voor de aangifte in de verklaring van de getuige [getuige 1] , omdat zij direct na de seks heeft gezien dat aangeefster overstuur was, wat bevestiging vindt in de waarneming van [naam duikinstructrice] de volgende ochtend. Maar de aangifte, dit ondersteunende bewijs en het overige bewijs zijn naar de overtuiging van de rechtbank van onvoldoende gewicht om met de vereiste mate van zekerheid vast te stellen wat er die avond precies is gebeurd. Dat er tussen verdachte en aangeefster iets heeft plaatsgevonden waardoor aangeefster meteen erg van slag was en dat vervolgens ook nog een lange nasleep heeft gehad, staat buiten kijf. Maar wat dat precies was is minder duidelijk. De verklaringen van aangeefster en verdachte staan op de essentiële onderdelen lijnrecht tegenover elkaar. Het valt niet uit te sluiten dat wat aangeefster heeft verklaard geheel of gedeeltelijk juist is. Maar er zijn evenmin sterke argumenten om de verklaring van verdachte als onvoldoende geloofwaardig ter zijde te schuiven. Nu de verklaringen van aangeefster en verdachte zo ver uit elkaar liggen, moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat zij allebei geen (geheel) accurate weergave van de gebeurtenissen bevatten. Het is goed denkbaar dat aangeefster en verdachte de seks geheel anders hebben beleefd en dat dit hun herinnering heeft gekleurd of zelfs ingevuld. Daardoor is extra van belang dat de elementen van dwang door verdachte uit de verf komen, maar dat is niet het geval. Het medische onderzoek van aangeefster heeft geen aanwijzingen opgeleverd die haar verklaring dat verdachte heel hard bij haar is binnengedrongen en dat zij het voelde scheuren bevestigen. De bloedvlek in het slipje ter hoogte van het kruis is om de hiervoor vermelde redenen onvoldoende ondersteunend. De verklaring van aangeefster dat zij zich heeft verzet door te gillen had bevestigd kunnen worden als andere gasten in het hostel dit hadden gehoord. Maar ook die bevestiging ontbreekt in dit dossier.
Voor iedere veroordeling is vereist dat de overtuiging bestaat dat de verdachte het feit heeft gepleegd. Als hier redelijke twijfel over bestaat ontbreekt die overtuiging en heeft de rechtbank geen andere keuze dan vrijspraak. Al met al blijft de rechtbank met vraagtekens zitten over wat er precies is gebeurd die avond. Wat resteert is redelijke twijfel of verdachte aangeefster heeft verkracht zoals hem is ten laste gelegd. Hij zal dan ook worden vrijgesproken.

4.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 5.447,06 aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij, mw. mr. M.G.C. van Riet de vordering met betrekking tot de materiële schade aangepast, met dien verstande dat de post eigen risico 2018 € 47,50 hoger wordt, maar de post collegegeld € 44,- lager. Effectief wordt de post vergoeding materiële schade € 3,50 hoger, namelijk € 5.450,56.
In de omstandigheden van het geval ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat ieder partij de eigen kosten draagt.
Tevens heeft de raadsvrouw oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Omdat verdachte zal worden vrijgesproken zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat partijen hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. H.J. Fehmers en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 maart 2020.