ECLI:NL:RBAMS:2020:1861

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
13/994052-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke aansprakelijkheid van feitelijk leidinggever bij milieuovertredingen met betrekking tot ondergrondse opslagtank

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als indirect bestuurder van een besloten vennootschap (bv) werd beschuldigd van het feitelijk leidinggeven aan strafbare feiten die door de bv zouden zijn gepleegd. De tenlastelegging omvatte onder andere het niet jaarlijks laten controleren van de lekdetectie van een ondergrondse opslagtank, het niet controleren van de kathodische bescherming, en het vals opmaken van inspectierapporten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld door de controles niet te laten uitvoeren door een erkende instantie, wat in strijd is met de geldende milieuregels. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, waaronder het niet controleren van de kathodische bescherming en het vals opmaken van inspectierapporten, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk handelde. De rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het feit dat de lekdetectie niet jaarlijks is gecontroleerd en heeft hem een voorwaardelijke geldboete van € 2.000 opgelegd. De rechtbank overwoog dat er geen milieuschade was ontstaan, maar dat de verdachte als feitelijk leidinggevende verantwoordelijk was voor de naleving van de milieuregels.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/994052-19 (Promis)
Datum uitspraak: 18 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 maart 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Huisman en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.H.H. Meulemeesters, naar voren hebben gebracht.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen [naam B.V. 1] (13/994051-19) en de rechtbank doet in beide zaken gelijktijdig uitspraak.

2.Tenlastelegging

Verdachte is indirect bestuurder van [naam B.V. 1] (hierna: de bv). Verdachte wordt verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan strafbare feiten die door de bv zouden zijn gepleegd.
Op het bedrijf van de bv is een ondergrondse opslagtank aanwezig waarin diesel en benzine voor de voertuigen wordt opgeslagen. Op dergelijke opslagtanks zijn diverse milieuregels van toepassing. De bv wordt verweten dat zij verplichte milieucontroles niet heeft laten uitvoeren. Ook wordt haar verweten dat zij inspectierapporten vals heeft opgemaakt en heeft gebruikt, waaruit zou blijken dat wel sprake is geweest van die controles. De tenlastelegging houdt – samengevat – de volgende beschuldigingen in, dat de bv:
Feit 1: tussen 2008 en 2017 (opzettelijk) de lekdetectie van de opslagtank niet jaarlijks heeft laten controleren;
Feit 2: in 2015 (opzettelijk) de kathodische bescherming niet heeft laten controleren;
Feit 3:tussen 1-1-2018 en 17-4-2018 inspectierapporten over 2008-2017 vals heeft opgemaakt;
Feit 4: tussen 1-1-2018 en 17-4-2018 gebruik heeft gemaakt van de valse inspectierapporten over 2008-2017,
en dat verdachte telkens feitelijk leiding heeft gegeven aan die feiten.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Voorvragen

3.1.
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie: Verjaring feit 2 (impliciet subsidiair)
Als feit 2 is ten laste gelegd dat in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 al dan niet opzettelijk de kathodische bescherming van de ondergrondse tank niet is gecontroleerd. Wanneer dit feit niet opzettelijk is begaan, is sprake van een overtreding. Overtredingen verjaren na drie jaar, tenzij de verjaring is gestuit door een daad van vervolging. Uit het dossier komen geen omstandigheden naar voren waaruit blijkt dat binnen de periode van 3 jaar sprake is van een vervolgingsdaad. Dit brengt mee dat de overtredingsvariant van feit 2 met ingang van 1 januari 2019 is verjaard en dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de impliciet subsidiair ten laste gelegde overtredingsvariant.
De impliciet primair ten laste gelegde opzet-variant betreft een misdrijf dat na 12 jaar verjaart. Dit betekent dat deze impliciet primaire variant van feit 2 nog niet is verjaard en dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van dit feit wel ontvankelijk is.
Het Openbaar Ministerie is daarnaast ontvankelijk in de vervolging van de feiten 1, 3 en 4.
3.2.
Overige voorvragen
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1: Bewezenverklaring
4.1.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte het feit opzettelijk heeft gepleegd. De officier van justitie vindt de gehele periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2017 bewezen.
4.1.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 30 november 2013 omdat in die periode een jaarlijkse controle van de lekdetectie niet verplicht was.
Voor zover de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, verzoekt de raadsman om verdachte in elk geval vrij te spreken van het
opzettelijkbegaan van de verweten gedraging.
4.1.3.
Oordeel van de rechtbank
Regelgeving
De verdenking van feit 1 is toegespitst op het overtreden van artikel 3.35 van de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna: de regeling). [1] Sinds 1 december 2017 is in lid 3 van deze regeling onder meer opgenomen dat bij een ondergrondse opslagtank jaarlijks een controle plaatsvindt van de lekdetectie van een dubbelwandige opslagtank en de dubbelwandige leidingen. Tussen 1 december 2013 en 31 december 2016 stond diezelfde bepaling in lid 4 van artikel 3.35 van de regeling. Voor 1 december 2013 is een soortgelijke bepaling niet terug te vinden in de regeling.
De rechtbank merkt daarbij op dat vanaf de inwerkingtreding van de regeling op 1 januari 2008 (toen nog de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) in artikel 3.35 wel wordt gesproken over het jaarlijks goedkeuren van de lekdetectie, maar dat de regeling op dat punt nog geen verplichting inhield. Een overeenkomstig de regelgeving uitgevoerde jaarlijkse controle kon enkel meebrengen dat de termijn waarbinnen een ondergrondse opslagtank opnieuw goedgekeurd moest zijn verruimd kon worden en/of dat bij een herkeuring afgezien kon worden van een inwendige inspectie van de opslagtank.
Vanaf 1 december 2013 bestond dus de verplichting om de lekdetectie jaarlijks te controleren, waarbij het niet naleven van de verplichting een strafbaar feit oplevert.
Oordeel
De rechtbank acht bewezen dat verdachte feit 1 heeft begaan vanaf 1 december 2013 en dat dit feit opzettelijk is begaan. De rechtbank komt tot die conclusie op grond van feiten en omstandigheden, die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen. [2]
Binnen de inrichting van verdachte aan de [adres 1] in [plaats 1] is een ondergrondse combitank aanwezig voor de opslag van in totaal 16m3 brandstof (diesel en benzine). Zowel de tank als de leidingen zijn dubbelwandig. [3] De tank is daarnaast voorzien van lekdetectie. Verdachte heeft aangevoerd dat de lekdetectie jaarlijks is gecontroleerd door een medewerker van de bv, [persoon] . De bv is geen bedrijf dat gecertificeerd is voor het doen van controles van lekdetectiesystemen. [4] Verdachte is degene die binnen de bv betrokken is bij de administratieve kwesties en de het overzicht heeft van de uitgevoerde controles. [5]
Het verwijt dat dat de bv niet jaarlijks een controle heeft laten plaatsvinden van de lekdetectie moet uitgelegd worden tegen de achtergrond van de tenlastelegging en de daaraan ten grondslag liggende regelgeving.
Periode tot en met 30 november 2013
Tot en met 30 november 2013 bestond er geen verplichting om de lekdetectie te laten controleren. Dit brengt mee dat de regelgeving ook geen criteria bevat waaraan een controle moet voldoen. Op basis van het dossier gaat de rechtbank ervan uit dat de lekdetectie jaarlijks door [persoon] is gecontroleerd. Daarmee staat vast dat in die periode sprake is geweest van ‘een controle’, zodat niet bewezen is dat in deze periode géén jaarlijkse controles hebben plaatsgevonden.
Periode vanaf 1 december 2013
Vanaf 1 december 2013 bestaat er wel de verplichting om de lekdetectie te laten controleren. Gelet op artikel 3.35 lid 1 van de regeling is voor zo’n controle onder meer vereist dat die controle is uitgevoerd door een persoon of instelling die beschikt over een erkenning op basis van het Besluit bodemkwaliteit.
Omdat de bv (en daarmee [persoon] als medewerker van de bv) niet beschikt over zo’n erkenning zijn de door [persoon] uitgevoerde controles niet aan te merken als controles in de zin van de regeling. Dit betekent dat vanaf 1 december 2013 wel bewezen is dat de lekdetectie niet jaarlijks is gecontroleerd.
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte en de bv dit feit opzettelijk hebben begaan doordat de verdachte en de bv opzettelijk hebben gehandeld bij het laten uitvoeren van controles door een controleur zonder erkenning. Om opzet aan te kunnen nemen is het dus niet nodig om te bewijzen dat verdachte wist dat zij strafbaar handelde door geen erkende controleur in te schakelen of dat zij wist dat er controles nodig waren. Het maakt daarom voor de vraag of verdachte en de bv opzettelijk hebben gehandeld niet uit in hoeverre zij dat wel of niet wisten.
Toerekening aan verdachte
De bv kan als rechtspersoon als dader van een strafbaar feit worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. De rechtbank acht dat daarvan sprake is en dat de bewezen gedraging in redelijkheid aan de bv kan worden toegerekend.
Voor de vraag of verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging dient niet uitsluitend te worden betrokken de juridische positie, maar ook de feitelijke positie van verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven. De rechtbank stelt vast dat verdachte indirect bestuurder is van de bv [6] en dat hij ter zitting heeft verklaard dat hij opdracht voor de controles gaf binnen het bedrijf. Gelet daarop is verdachte als feitelijk leidinggevende aan te merken. [7]
Geen medeplegen
Net zo als de officier van justitie en de raadsman ziet de rechtbank in het dossier onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de bv het bewezen feit samen met een of meer anderen heeft gepleegd. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan om [persoon] als getuige te horen onder de voorwaarde dat er twijfel zou bestaan over de vraag of [persoon] de lekdetectie überhaupt heeft gecontroleerd. Omdat de rechtbank bij de beoordeling van feit 1 ervan uitgaat dat [persoon] die controles heeft uitgevoerd, is niet aan de voorwaarden van het voorwaardelijk verzoek gedaan. De rechtbank hoeft daarom geen beslissing te nemen op het verzoek om [persoon] als getuige te horen.
4.2.
Feit 2 (impliciet primair): Vrijspraak
4.2.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte het feit opzettelijk heeft begaan.
4.2.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte en zijn raadsman erkennen dat de kathodische bescherming van de ondergrondse tank in 2015 niet is gecontroleerd. De raadsman verzoekt verdachte wel vrij te spreken van de opzet-variant, omdat het er meer op lijkt dat sprake is van een vergissing, dan van opzettelijk handelen. De raadsman wijst er in dat verband op dat in de jaren vóór en ná 2015 de kathodische bescherming wel is gecontroleerd.
4.2.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan, omdat niet vastgesteld kan worden dat sprake is geweest van opzet.
Weliswaar blijkt uit het dossier dat de kathodische bescherming in heel 2015 niet is gecontroleerd, maar dat dit opzettelijk is gebeurd blijkt niet. Uit het dossier blijkt dat de bv deze verplichte controle in de jaren vóór en ná 2015 wel op de juiste heeft laten uitvoeren. Redenen waarom de bv er bewust voor heeft gekozen om deze controle in 2015 niet te laten doen, komen in het dossier niet naar voren. Onder deze omstandigheden kan niet worden uitgesloten dat door een onbekende oorzaak vergeten is om deze controle te laten uitvoeren en dat verdachte hier voor het eerst op gewezen werd bij het verhoor bij de politie in juli 2018.
Uit de omstandigheid dat de controle niet is uitgevoerd blijkt nog wel dat de bv kennelijk onvoldoende waarborgen in de bedrijfsvoering had ingebouwd om ervoor te zorgen dat alle verplichte controles zouden worden uitgevoerd. Dat alleen is onvoldoende voor het oordeel dat verdachte en de bv (voorwaardelijk) opzet had op het niet laten uitvoeren van de controle.
Tot slot wijst de rechtbank er nog op dat zij hiervoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard voor het als feit 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde. Dit betekent dat de rechtbank voor feit 2 in het geheel niet tot een bewezenverklaring komt.
4.3.
Feiten 3 en 4: Vrijspraken
4.3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat de bv tien inspectierapporten valselijk heeft opgemaakt en dat zij opzettelijk gebruik heeft gemaakt van die vervalste geschriften. De officier van justitie vindt dat verdachte aan die feiten feitelijk leiding heeft gegeven.
4.3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken van de feiten 3 en 4. De raadsman voert aan dat de rapporten niet vals zijn en geen bewijsbestemming hebben. Daarnaast hebben verdachte en de bv niet opzettelijk de rapporten vervalst of daarvan gebruik gemaakt.
4.3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de feiten 3 en 4. Daarvoor is het volgende van belang.
De rechtbank stelt voorop dat de door verdachte opgestelde en gebruikte ‘inspectierapporten’ de nodige vragen oproepen.
Zo zijn de rapporten in het voorjaar van 2018 opgemaakt, kennelijk op basis van aantekeningen die jaarlijks in de periode 2008-2017 zijn gemaakt. De inspectierapporten bevatten onder meer als kopjes ‘Bevindingen lek controle bescherming’ en ‘Bevindingen water-/sludge controle’. Onder het eerste kopje is een tabel opgenomen met gegevens en onder het tweede kopje is een steeds het logo van [naam bedrijf] (tot 2012) of [naam B.V. 2] (vanaf 2013) opgenomen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de genoemde tabel resultaten bevat die zien op de kathodische bescherming van de tank, en niet op een lekcontrole, zoals de inspectierapporten suggereren. De controleresultaten uit de bij pleidooi overgelegde aantekeningen komen op de inspectiedatum na niet terug in de testrapporten.
Van een professioneel handelend bedrijf mag in het algemeen worden verwacht dat er niet geknipt en geplakt wordt uit rapporten met gebruikmaking van logo’s van andere bedrijven, dat daarmee nieuwe, onoverzichtelijke, deels onbegrijpelijke en deels onjuiste documenten worden gesteld en dat die ook nog eens worden toegezonden aan een ander, kennelijk met de bedoeling als bewijs te dienen voor uitgevoerde controles. Dat deze documenten opgesteld zouden zijn om overzicht te bieden zoals door verdachte is verklaard, is voor de rechtbank moeilijk te begrijpen.
Bij het beoordelen van de ten laste gelegde feiten is de rechtbank echter gebonden aan de inhoud van de tenlastelegging. De tenlastelegging houdt in dat de inspectierapporten om twee redenen vals zijn, te weten:
De rapporten over 2008-2012
dat de inspectierapporten zijn opgemaakt door [naam bedrijf] met het logo van [naam bedrijf] , terwijl in werkelijkheid [naam bedrijf] geen controle had verricht; en
dat verdachte de inspectierapporten heeft laten ondertekenen door inspecteur [persoon] , terwijl deze in werkelijkheid niet werkzaam was bij [naam bedrijf] .
De rapporten over 2013-2017
dat de inspectierapporten zijn opgemaakt door [naam B.V. 2] met het logo van [naam B.V. 2] , terwijl in werkelijkheid [naam B.V. 2] geen controle had verricht; en
dat verdachte de inspectierapporten heeft laten ondertekenen door inspecteur [persoon] , terwijl deze in werkelijkheid niet werkzaam was bij [naam B.V. 2] .
Ondertekening door [persoon]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat niet [persoon] , maar hij zelf degene is geweest die de inspectierapporten heeft ondertekend. Het dossier bevat verder geen informatie waaruit afgeleid kan worden dat [persoon] degene is geweest die de inspectierapporten heeft ondertekend. Dit brengt mee dat niet bewezen is dat verdachte of de bv de inspectierapporten door [persoon] heeft laten ondertekenen, terwijl deze in werkelijkheid niet werkzaam was bij [naam bedrijf] of [naam B.V. 2] . Om die reden moet verdachte telkens van de tweede valsheid worden vrijgesproken.
Controles door [naam bedrijf] / [naam B.V. 2] (2008-2014, 2016-2017)
Uit het dossier – de verklaring van [naam 1] van [naam bedrijf] – blijkt dat [naam bedrijf] van 2008 tot en met 2012 controles heeft uitgevoerd bij verdachte, onder meer met betrekking tot watersludge. Dit brengt mee dat niet bewezen is dat [naam bedrijf] over de jaren 2008-2012 geen controle heeft verricht bij de bv. Dit brengt mee dat verdachte van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Uit het dossier – de van [naam B.V. 2] ontvangen inspectierapporten – blijkt dat [naam B.V. 2] in 2013, 2014, 2016 en 2017 controles heeft uitgevoerd bij verdachte, onder meer met betrekking tot watersludge. Dit brengt mee dat niet bewezen is dat [naam B.V. 2] over die jaren geen controle heeft verricht bij de bv. Verdachte moet daarom ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Inspectierapport 2015
Voor het inspectierapport van 2015 geldt dat uit het dossier blijkt dat [naam B.V. 2] in dat jaar geen controles heeft uitgevoerd. In zoverre is bewezen dat het inspectierapport ten onrechte de suggestie wekt dat [naam B.V. 2] controles heeft laten verrichten.
Probleem bij dit inspectierapport is dat de rechtbank op basis van het dossier niet kan vaststellen dat verdachte en de bv ten tijde van het opmaken en ten tijde van het gebruik maken van het document wisten dat door [naam B.V. 2] in 2015 geen controles waren uitgevoerd. De rechtbank heeft bij feit 2 overwogen dat niet kan worden uitgesloten dat het laten uitvoeren van de controles in dat jaar is vergeten en dat verdachte hier pas in juli 2018 bekend mee geworden is.
De consequentie voor feit 3 is dat niet is bewezen dat verdachte of de bv het rapport vals heeft opgemaakt met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken, omdat verdachte en de bv niet wisten dat het inspectierapport ten onrechte de suggestie wekte dat in 2015 sprake was van controles door [naam B.V. 2] bij de bv. Voor feit 4 staat het ontbreken van deze wetenschap eraan in de weg om te oordelen dat opzettelijk gebruik gemaakt is van een vals geschrift.
Conclusie feiten 3 en 4
Op basis van het voorgaande kan niet worden bewezen dat de bv de in de tenlastelegging genoemde geschriften valselijk heeft opgemaakt en dat zij opzettelijk van die valse geschriften gebruik heeft gemaakt. Dit geldt voor alle ten laste gelegde geschriften en voor beide ten laste gelegde valsheden in die geschriften.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank verklaart op grond van de in rubriek 4.1.3. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
Feit 1
[naam B.V. 1] in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 december 2017 te [plaats 1] , opzettelijk,
bij de ondergrondse combitank, die aanwezig was binnen haar inrichting aan de [adres 1] , een opslagtank als bedoeld in het eerste lid van artikel 3.35 Activiteitenregeling milieubeheer, niet jaarlijks een controle heeft laten plaatsvinden van de lekdetectie van de dubbelwandige opslagtank en de dubbelwandige leidingen,
zulks terwijl hij, verdachte, als leidinggevende van [naam B.V. 1] toen en daar aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt verdachte voor feit 1 te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat verdachte gerechtvaardigd een beroep kan doen op ‘afwezigheid van alle schuld’ omdat hij verschoonbaar gedwaald heeft ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem en de bv verweten gedraging. Het betreft complexe regelgeving en verdachte heeft contact gezocht met deskundigen, te weten [naam Aannemingsmaatschappij] , [naam bedrijf] en [naam B.V. 3] Uit de contacten van verdachte in het voorjaar van 2018 heeft verdachte gerechtvaardigd de overtuiging kunnen bekomen dat de handelwijze van de bv – het zelf jaarlijks controleren van de lekdetectie – de juiste was.
Daarnaast is verdachte nooit geïnformeerd over de verplichting om de lekdetectie op de jaarlijks voorgeschreven wijze te laten controleren, ook niet door de installateur van de tank of door controleurs namens het bevoegd gezag die op het bedrijf waren geweest.
7.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt verdachte strafbaar.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit, vereist is dat aannemelijk is dat een verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Daarvan kan sprake zijn indien de verdachte is afgegaan op het advies van een persoon of instantie aan wie of waaraan zodanig gezag valt toe te kennen dat de verdachte in redelijkheid op de deugdelijkheid van het advies mocht vertrouwen. Bij de beoordeling van een daartoe strekkend verweer kunnen verschillende aspecten van belang zijn, waaronder:
  • de positie van de verdachte binnen het bedrijf;
  • de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de adviseur;
  • de specifieke deskundigheid van de adviseur;
  • de complexiteit van de materie waarover advies wordt ingewonnen;
  • de manier waarop en de omstandigheden waaronder het advies is ingewonnen en gegeven.
In dit geval is in het bijzonder van belang dat verdachte in het voorjaar van 2018 zich gewend heeft tot de aangevoerde deskundigen, terwijl het strafbare feit een periode bestrijkt tot en met 31 december 2017. Dat maakt dat de door verdachte ontvangen reacties van [naam Aannemingsmaatschappij] , [naam bedrijf] en [naam B.V. 3] , nog los van de beoordeling van de inhoud daarvan, geen rechtvaardiging kunnen bieden voor de daarvoor gepleegde strafbare feiten.
Voor zover verdachte door derden niet actief is geïnformeerd over de regelgeving rondom het laten controleren van de lekdetectie, is het volgende van belang. Het uitgangspunt is dat verdachte en de bv zelf op de hoogte moeten blijven van de voor hen relevante regelgeving. De enkele omstandigheid dat relaties van verdachte hem (mogelijk) niet informeren over relevante (wijzigingen in) regelgeving, maakt niet dat verdachte erop mag vertrouwen dat de regels ongewijzigd blijven.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte ten aanzien van de strafbare feiten uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt in elk geval geen gevangenisstraf aan verdachte op te leggen omdat dat niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de feiten. Daarnaast verzoekt de raadsman ermee rekening te houden dat sprake is van vereenzelviging van verdachte als feitelijk leidinggever met de bv en dat voorkomen moet worden dat sprake is van dubbele bestraffing.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete op van € 2.000,-.
Deze straf is fors lager dan de eis van de officier van justitie. Dat komt vooral omdat de rechtbank tot een aanzienlijk beperktere bewezenverklaring is gekomen dan waarvan de officier van justitie bij het formuleren van zijn strafeis is uitgegaan.
De rechtbank veroordeelt verdachte voor het feitelijk leidinggeven aan de bv van het niet correct jaarlijks laten controleren van lekdetectie van haar opslagtank gedurende een periode van ruim vier jaar. Het gevaar daarvan is dat de bv niet adequaat geïnformeerd wordt over een lek in de ondergrondse opslagtank, wat schade aan het milieu zou kunnen opleveren. Tegelijkertijd stelt de rechtbank vast dat uit het dossier niet blijkt dat er een lek in de opslagtank heeft gezeten; laat staan dat sprake is geweest van milieuschade. De rechtbank neemt dat in aanmerking bij het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 23 januari 2020. Hieruit blijkt dat geen sprake is van relevante recente veroordelingen.
De rechtbank heeft verder nog gekeken naar de draagkracht van verdachte en wat hij daarover op zitting heeft verklaard. De rechtbank betrekt bij het bepalen van de hoogte van de straf ook het voordeel wat de bv heeft gehad door het niet laten controleren van de lekdetectie (4 controles van € 600,-).
Tot slot betrekt de rechtbank bij de straftoemeting de omstandigheid dat sprake is van verwevenheid tussen de bv en verdachte als haar feitelijk leidinggever. De rechtbank kiest ervoor om aan de bv een onvoorwaardelijke straf op te leggen, als de verdachte die het voordeel van de strafbare feiten heeft genoten. De rechtbank legt aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op om hem ervan te weerhouden om – ook als feitelijk leidinggever van de bv – nieuwe strafbare feiten te plegen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 51 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten
  • 8.40 van de Wet milieubeheer;
  • 3.30 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • 3.35 van de Activiteitenregeling milieubeheer.
Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde.
Verklaart het onder 2 impliciet primair, 3 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
-
feitelijk leidinggeven aan overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 8.40, eerste lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 2.000,-(tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 30 dagen.
Beveelt dat deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. Pieters, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en N.J. Koene, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 maart 2020.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]

Voetnoten

1.Tot en met 31 december 2012 werd deze regeling aangeduid als de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.
2.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Indien sprake is van een proces-verbaal betreft dat steeds een in wettelijke vorm door bevoegde opsporingsambtenaren op ambtseed of -belofte opgemaakt proces-verbaal.
3.Een geschrift, zijnde een installatiecertificaat, pag. 104-105.
4.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 24-25.
5.Verklaring van verdachte op de zitting van 4 maart 2020.
6.Geschriften, zijnde uittreksels van de Kamer van Koophandel met betrekking tot [naam B.V. 1] , [naam B.V. 1 (holding)] . en [naam verdachte (beheer) B.V.] (pag. 107-112).
7.Verklaring van verdachte op de zitting van 4 maart 2020.