4.3.1.Feiten en omstandigheden
Op basis van de TCI-informatie is nader onderzoek verricht. Uit onderzoek bij de Kamer van Koophandel bleek dat aan de [adres garage] eenmanszaak “autogarage [naam garage] ” was gevestigd. De eigenaar van deze zaak is verdachte. Het nummer [nummer] stond vermeld als zijn telefoonnummer.
Uit onderzoek in de RDW gegevens bleek dat verdachte een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] op zijn naam had staan. Deze auto bleek op 4 december 2019 geparkeerd in de buurt van de [naam flat] aan de [adres vriendin] . Op [adres vriendin] woont [naam vriendin] die een contact bleek te zijn van verdachte. Verdachte was eerder gecontroleerd op een scooter van deze [naam vriendin] . Nadat gebleken was dat de telefoon van verdachte aanstraalde in de buurt van voornoemde flat is het, in combinatie met de plaats waar de auto stond geparkeerd en het feit dat hij een contact is van [naam vriendin] , aannemelijk geacht dat verdachte bij deze [naam vriendin] zou verblijven.
Uit het politiesysteem kwam naar voren dat verdachte antecedenten had op het gebied van gewelds- en vermogens delicten, en geregistreerd stond als ‘vuurwapengevaarlijk’.
Verdachte was op dat moment voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
In de avond van 4 december 2019 is verdachte aangehouden in de woning [adres vriendin] . Vervolgens heeft met machtiging van de rechter-commissaris een doorzoeking plaatsgevonden. In de kelderbox, behorende bij [adres vriendin] , werd een raketwerper aangetroffen. Deze raketwerper was omwikkeld met doorzichtig folie en verpakt in een roze kussensloop en een zwarte stoffen tas. Uit onderzoek van het NFI bleek het een anti-tank (raket) wapen (M80) te zijn van Joegoslavische komaf. In de lanceerbuis bevond zich een intacte antitankbrisantgranaatraket. Op de zwarte stoffen tas werd DNA aangetroffen, die volgens het NFI van verdachte afkomstig was.
Op 4 december 2019 werd ook de door verdachte gehuurde garagebox (unit [nummer] ) aan de [adres garage] doorzocht. Deze garagebox bleek leeg te zijn. Volgens de verhuurder [naam verhuurder] huurde verdachte sinds kort een andere garagebox (unit [nummer] ), omdat deze groter was. Garagebox [nummer] werd geopend met een sleutel die tijdens de fouillering van verdachte bij hem werd aangetroffen. In deze garagebox werd onder andere een Jumbo-tas en een blauw plastic zakje met wit poeder aangetroffen in de lade van een bureau. In de plastic Jumbo-tas zat een doorzichtig plastic zakje met daarin vier doorzichtige plastic zakjes met wit poeder, en een aantal dichtgeknoopte plastic zakjes met 76 patronen (9mm). Verder werd op een plank in de garage een doosje met twee patronen (9mm) gevonden.
Uit onderzoek volgde dat alle zakjes met wit poeder in totaal 266,23 gram cocaïne bevatten. Op zowel de binnen- als de buitenzijde van de Jumbo-tas, de zakjes cocaïne, een patroon in het doosje in de Jumbo-tas en op de blauwe zak met cocaïne werden dactyloscopische sporen aangetroffen. Uit forensisch onderzoek kwam naar voren dat al deze vingerafdrukken van verdachte afkomstig waren.
4.3.2.Vormverzuim ex. artikel 359a Sv
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Zij overweegt hierbij het volgende.
Geen vormverzuim in het voorbereidend onderzoek inzake de ten laste legde feiten
De toepassing van artikel 359a Sv is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat artikel 359a Sv niet van toepassing is, indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek. Dat doet zich onder meer voor als het vormverzuim is begaan in het voorbereidend onderzoek inzake een ander dan het aan de verdachte ten laste gelegde feit.
Het politieonderzoek is gestart naar aanleiding van de TCI-melding van 4 december 2019. De melding ging over mogelijke betrokkenheid bij de voorbereiding van een liquidatie. De tenlastelegging ziet echter op het voorhanden hebben van een wapen en munitie. Het verweer dat betrekking heeft op de onrechtmatige vondst van deze goederen heeft dus geen betrekking op het voorbereidende onderzoek zoals bedoeld in artikel 359a Sv en dient reeds daarom te worden verworpen.
Daarnaast overweegt de rechtbank het volgende. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat van de verdediging die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in het tweede lid van dat artikel genoemde factoren wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Alleen op een zodanig verweer is de rechtbank gehouden een met redenen omklede beslissing te geven.
De raadsman heeft wel aandacht besteed aan het belang dat het geschonden voorschrift dient en aan de ernst van het verzuim. Door hem is echter niet ingegaan op de derde factor, te weten het veroorzaakte nadeel dat verdachte zou hebben geleden. Ook om deze reden kan het verweer van de raadsman niet slagen.
Geheel ten overvloede zal de rechtbank hierna aangeven dat het verweer ook op inhoudelijke gronden dient te worden verworpen.
De raadsman heeft betoogd dat het verblijfadres en de loods van verdachte onrechtmatig is binnengetreden en doorzocht. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de TCI-informatie, naar aanleiding waarvan het onderzoek op de adressen plaatsvond, onvoldoende concreet en specifiek was voor een redelijk vermoeden dat verdachte betrokken zou zijn bij een voorbereiding van een liquidatie. Daarnaast zou de tijdspanne waarin het onderzoek is opgestart na het binnenkrijgen van de informatie te ruim zijn, omdat volgens het TCI-bericht de informatie ‘in de periode van het vierde kwartaal van 2019’ binnen was gekomen. Omdat niet kan worden vastgesteld wanneer de TCI-melding is gedaan en hoe snel hierop door de politie actie is ondernomen, zou de TCI-melding meer het karakter van een MMA-melding hebben. Dit is onvoldoende om vervolgens een doorzoeking op de verschillende locaties te rechtvaardigen. De ‘vruchten’ van voornoemd handelen dienen volgens de raadsman van het bewijs te worden uitgesloten, wat tot vrijspraak van verdachte dient te leiden.
De CIE-officier van justitie mr. M.C. Hollander heeft, op verzoek van de raadsman, op 24 januari 2020 een toelichting gegeven over de betrouwbaarheid van de TCI-informant en verstrekte informatie. Deze brief houdt het volgende – voor zover relevant – in:
“
De persoon die informatie heeft verstrekt, heeft zich tot het TCI van de Eenheid Noord-Holland gewend en is in persoon gesproken. Het betreft dus geen MMA-informatie, de identiteit van de persoon is bij het TCI bekend. De inhoud van de verstrekte informatie, in het bijzonder de ernst en urgentie ervan maakte het noodzakelijk voortvarend te handelen. Er is vervolgens door het TCI onderzoek verricht naar de juistheid van de verstrekte informatie. Dit onderzoek heeft enige tijd in beslag genomen, maar tegelijkertijd bestond er de noodzaak om deze informatie zo spoedig mogelijk aan de tactische recherche ter beschikking te stellen, nu het ging om informatie over een zeer ernstig nog te plegen strafbaar feit. U kunt er dus vanuit gaan dat de informatie niet op de plank is blijven liggen. Een exactere tijdsaanduiding dan het in het proces-verbaal genoemde vierde kwartaal van 2019 kan ik echter niet geven, nu dat de afscherming van de persoon in kwestie kan raken.
In het proces-verbaal in kwestie is geen betrouwbaarheidsoordeel opgenomen, omdat de verstrekte informatie niet afkomstig is van een informant. Dat neemt niet weg dat de informatie door middel van veredeling zoveel mogelijk is gecontroleerd op juistheid.”
De vraag of de politie op basis van deze informatie redelijkerwijs heeft kunnen vermoeden dat verdachte betrokken was bij de voorbereiding van een liquidatie, beantwoordt de rechtbank, anders dan de raadsman, bevestigend. De informatie is mondeling verstrekt door een persoon, wiens identiteit bekend is bij het TCI. De informatie was voldoende concreet en specifiek om dat vermoeden te kunnen ondersteunen. Er werd onderzoek gedaan naar het telefoonnummer en het garagebedrijf via de Kamer van Koophandel, waarna de informatie kon worden gekoppeld aan verdachte. Nog dezelfde dag dat de politie het proces-verbaal van de TCI binnenkreeg, werd nader onderzoek gedaan. Verdachte bleek antecedenten te hebben van vermogens- en geweldsdelicten en stond geregistreerd als vuurwapengevaarlijk. Ook werd onderzocht waar verdachte verbleef. De auto van verdachte stond geparkeerd voor [adres vriendin] , zijn telefoon straalde aan in de buurt van [adres vriendin] en verdachte was gecontroleerd op de scooter, die op naam van de bewoonster van [adres vriendin] stond geregistreerd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, gezien de aard en de ernst van de verdenking, het in de rede lag dat de politie met de nodige voortvarendheid te werk zou gaan en er niet veel tijd te verliezen was. Op 4 december 2019 is aan de rechter-commissaris gevorderd dat die ter inbeslagneming de woning aan de [adres vriendin] zou doorzoeken en de rechter-commissaris heeft die vordering toegewezen waarna de doorzoeking heeft plaatsgevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank was er voldoende informatie voorhanden om een redelijk vermoeden van betrokkenheid van verdachte bij een voorhanden zijnde liquidatie op te baseren. Dit leidt tot de conclusie dat de doorzoeking van de woning waar verdachte redelijkerwijs zou kunnen verblijven, rechtmatig is geschied en dat de resultaten van deze doorzoeking kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Het verweer tot bewijsuitsluiting moet dan ook op deze grond worden verworpen.
4.3.3.Bewijsoverwegingen
Feit 1 primair (raketwerper)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een raketwerper.
De raketwerper werd op 4 december 2019 verpakt aangetroffen bij een doorzoeking in de kelderbox, behorende bij de woning op [adres vriendin] . Uit het dossier, de verklaringen van zijn vriendin [naam vriendin] en de verklaring van verdachte op de zitting, volgt dat verdachte feitelijk verbleef op dit adres. Verdachte heeft verder verklaard dat alleen zijn vriendin en hijzelf de sleutel hebben van de kelderbox. Voornoemde [naam vriendin] heeft dit bevestigd, waarbij zij heeft toegevoegd dat niemand anders een sleutel had van deze kelderbox. Bij de fouillering werd de sleutel van de kelderbox aan de sleutelbos van verdachte gevonden. De rechtbank maakt hieruit op dat verdachte beschikkingsmacht had over de kelderbox en de goederen die zich daarin bevonden.
Voorts heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij de sleutel nooit aan derden heeft uitgeleend, noch dat derden zonder zijn toezicht de kelderbox hebben betreden.
[naam vriendin] heeft verder verklaard dat zij al sinds september 2019 niet meer in de kelderbox is geweest. Volgens haar zou verdachte daar echter nog recent zijn geweest om keukenkastjes weg te zetten. Daarnaast is vastgesteld dat het DNA van verdachte op een zwarte tas zat waarmee de raketwerper omwikkeld was.
De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van de raketwerper in de kelderbox van [adres vriendin] . De verklaring van verdachte, dat hij geen idee heeft hoe de raketwerper in de kelderbox terecht is gekomen, vindt de rechtbank daarom volstrekt onaannemelijk.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een raketwerper.
Partiële vrijspraak feit 1
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het voorhanden hebben van de raketwerper samen met een ander heeft gepleegd, zodat verdachte van het tenlastegelegde medeplegen zal worden vrijgesproken.
Feiten 2 en 3 (patronen en cocaïne)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van 70 scherpe patronen en 266,23 gram cocaïne.
Verdachte huurde de garagebox [nummer] aan de [adres garage] . Dit heeft verdachte zelf bevestigd. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij weliswaar dagelijks in deze garage kwam maar niets afwist van de aanwezigheid van de patronen en cocaïne. Verder heeft hij verklaard dat hij wel eens boodschappen deed en deze naar de garagebox bracht, wat zijn vingerafdruk op de Jumbo-tas kan verklaren. Hij heeft vervolgens aangegeven dat ook zijn broers de beschikking hebben over een sleutel van de garage, en daar geregeld komen. Wanneer de rechtbank hem hierover doorvraagt, verklaart hij dat hij zijn broers nooit heeft gevraagd of deze spullen van hen waren. Verder doorgevraagd beroept verdachte zich op zijn zwijgrecht.
Voor zover verdachte heeft willen aanvoeren dat (een van) zijn broers mogelijk verantwoordelijk is/zijn voor de aangetroffen goederen, acht de rechtbank dit alternatieve scenario niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft het gehele onderzoek gezwegen, en kwam voor het eerst op zitting met deze verklaring. Nu hij geen nadere vragen hierover wil beantwoorden, is zijn verklaring niet te verifiëren. Verdachte heeft ook niet verzocht nader onderzoek te verrichten.
In deze garagebox werd een plastic Jumbo-tas aangetroffen in een lade van een bureau. Op dat bureau lagen pasjes, documenten en facturen op naam van verdachte. Op zowel de binnen- als de buitenzijde van deze Jumbo-tas zijn vingerafdrukken van verdachte aangetroffen. Voorts zijn in de Jumbo-tas vier plastic zakjes cocaïne met een hoeveelheid van 266,23 gram cocaïne, meerdere zakjes met patronen en een doosje met patronen gevonden. Ook op de zakjes met cocaïne uit de Jumbo-tas, een patroon uit het doosje en de blauwe zak cocaïne werden vingerafdrukken van verdachte aangetroffen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van de munitie en de cocaïne in de garagebox en dat maakt dat hij daar ook de beschikkingsmacht over had.
De rechtbank merkt op dat aan verdachte ten laste is gelegd dat hij 70 patronen voorhanden zou hebben gehad. De rechtbank acht daarom deze hoeveelheid patronen bewezen.
Partiële vrijspraak feiten 2 en 3
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het voorhanden hebben van patronen en cocaïne samen met een ander heeft gepleegd, zodat verdachte van het tenlastegelegde medeplegen zal worden vrijgesproken.