ECLI:NL:RBAMS:2020:1740

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
13/997090-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor het voorhanden hebben van een raketwerper en cocaïne

Op 17 maart 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 4 december 2019 werd aangehouden na een melding van het Team Criminele Inlichtingen. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een raketwerper, patronen en cocaïne. Tijdens de doorzoekingen op verschillende adressen, waaronder de kelderbox van de verdachte en een garagebox, werden de raketwerper, 70 patronen en 266,23 gram cocaïne aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte beschikkingsmacht had over de raketwerper en de drugs, en dat hij zich bewust was van hun aanwezigheid. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de doorzoekingen onrechtmatig waren en dat het bewijs uitgesloten moest worden. De verdachte werd schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van de raketwerper en de cocaïne, en kreeg een gevangenisstraf van 4 jaar opgelegd. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor gewapende delicten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997090-19 (Promis)
Datum uitspraak: 17 maart 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in [naam 1] te [plaats] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 3 maart 2020. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. A. Bijleveld en B.C. Niks, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort samengevat - ten laste gelegd dat hij zich op 4 december 2019 schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1:medeplegen voorhanden hebben van een raketwerper (primair) dan wel een lanceerkoker en een antitankbrisantgranaatraket (subsidiair);
Feit 2:medeplegen voorhanden hebben van 70 patronen;
Feit 3:medeplegen voorhanden hebben van 266,23 gram cocaïne.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Inleiding

Op 4 december 2019 kwam via het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI) van de Eenheid Noord-Holland de volgende informatie binnen:
"Een groep voornamelijk Marokkaanse jongens is op dit moment bezig met de voorbereiding
van de liquidatie van [naam 2] . De gebruiker van het telefoonnummer [nummer]
, die een garagebedrijf heeft aan de [adres garage] , speelt hierin een
belangrijke rol."
De politie heeft vervolgens onderzoek verricht naar het telefoonnummer; verdachte bleek hiervan de gebruiker. Tevens is onderzoek verricht naar het garagebedrijf aan de [adres garage] . Uit onderzoek is gebleken dat verdachte eigenaar is van een autogarage, gevestigd op de [adres garage] .
Uit de politiesystemen bleek voorts dat verdachte antecedenten had voor het bezit van vuurwapens en het plegen van geweld. Hij zou op dat moment voorwaardelijk in vrijheid zijn gesteld voor het plegen van een gewapende overval in 2011. Voor dit feit heeft verdachte een gevangenisstraf van 9 jaar opgelegd gekregen.
Op basis van deze informatie is besloten om verdachte diezelfde dag, 4 december 2019, als verdachte aan te houden. Tevens zijn er doorzoekingen verricht aan zijn inschrijfadres op de [inschrijfadres] in [plaats] , het adres van zijn vriendin aan de [adres vriendin] in [plaats] en in zijn garagebox aan de [adres garage] .
In de kelderbox behorend bij het adres [adres vriendin] in [plaats] is een raketwerper aangetroffen. In de garagebox aan de [adres garage] zijn scherpe patronen (munitie) en cocaïne aangetroffen.
Vanwege het ontbreken van verdere concrete aanwijzingen voor de voorbereiding van een mogelijke liquidatie, is aan verdachte alleen ten laste gelegd dat hij eerdergenoemde goederen voorhanden zou hebben gehad.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie achten de ten laste gelegde feiten bewezen. Ten aanzien van het onderdeel ‘medeplegen’ vragen de officieren van justitie partiële vrijspraak. Zij hebben daartoe het volgende aangevoerd.
Feit 1 primair (raketwerper)
De raketwerper is aangetroffen in de kelderbox van de woning waar verdachte, volgens zijn vriendin, al een half jaar dagelijks verbleef. Volgens zijn vriendin waren zij de enigen die een sleutel hadden van de kelderbox. Onder verdachte is een sleutelbos in beslag genomen, waaraan een sleutel van de kelderbox zat. De vriendin heeft verklaard al geruime tijd niet meer in de kelderbox te zijn geweest en de raketwerper niet te herkennen. Er zijn geen aanknopingspunten om aan haar verklaring te twijfelen. De raketwerper lag in het zicht en het DNA van verdachte is aangetroffen op de rand van de binnenzijde van de tas waarin de raketwerper was verpakt. Verdachte had beschikkingsmacht over het wapen en was zich bewust van de aanwezigheid van het wapen.
Feiten 2 en 3 (patronen en cocaïne)
De garagebox in [plaats] , waar de patronen en cocaïne zijn aangetroffen, werd gehuurd door verdachte. De Jumbo-tas, met daarin de patronen en cocaïne, lagen in een lade van een bureau. Op dat bureau lagen administratie en voorwerpen op naam van verdachte. Op zowel de Jumbo-tas als op de plastic zakjes waar de cocaïne in zat, werd een vingerafdruk van verdachte aangetroffen. Verdachte heeft op zitting verklaard dat ook zijn twee broers toegang hadden tot de garage. Deze verklaring is erg laat, waardoor risico op afstemming in deze fase reëel is. De verklaring van verdachte geeft geen aanleiding te twijfelen aan het objectieve bewijs.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onderdeel ‘medeplegen’ moet verdachte partieel worden vrijgesproken, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Bewijsuitsluiting ex. artikel 359a Sv
Naar aanleiding van de TCI-informatie heeft de politie verdachte aangehouden. Er waren echter geen gegevens of aanwijzingen beschikbaar die voldoende concreet en specifiek zijn die het vermoeden konden rechtvaardigen dat verdachte een rol zou hebben bij een voorbereiding op een liquidatie van [naam 2] . Hierdoor is de doorzoeking van het adres [adres vriendin] en de garagebox van verdachte in [plaats] niet rechtmatig geweest. Het bewijs, te weten de raketwerper en patronen, zijn onrechtmatig verkregen en dienen te worden uitgesloten op grond van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv).
Subsidiair, indien de rechtbank niet toekomt aan bewijsuitsluiting, heeft de raadsman ten aanzien van de ten laste gelegde feiten het volgende aangevoerd.
Feit 1 primair (raketwerper)
De vriendin van verdachte had ook toegang tot de kelderbox. Daarnaast is er geen foto in het dossier waaruit blijkt dat de raketwerper daadwerkelijk in de tas zat waarop zijn DNA is aangetroffen. Verdachte heeft deze tas wel eens gebruikt voor gereedschap bij het klussen, waardoor zijn DNA op deze tas kan zitten. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de raketwerper in de kelderbox.
Feiten 2 en 3 (patronen en cocaïne)
De beide broers van verdachte hadden een sleutel van de garage in [plaats] en kwamen daar regelmatig. De patronen en cocaïne zijn niet van verdachte en hij was ook niet de hoogte van de aanwezigheid hiervan in zijn garage. De Jumbo-tas gebruikte verdachte vaak voor boodschappen en in de garage lagen veel plastic zakjes, die hij gebruikte voor o.a. schroefjes. Hierdoor zouden zijn vingerafdrukken op deze tas en zakjes kunnen zitten.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
Op basis van de TCI-informatie is nader onderzoek verricht. Uit onderzoek bij de Kamer van Koophandel bleek dat aan de [adres garage] eenmanszaak “autogarage [naam garage] ” was gevestigd. De eigenaar van deze zaak is verdachte. Het nummer [nummer] stond vermeld als zijn telefoonnummer.
Uit onderzoek in de RDW gegevens bleek dat verdachte een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] op zijn naam had staan. Deze auto bleek op 4 december 2019 geparkeerd in de buurt van de [naam flat] aan de [adres vriendin] . Op [adres vriendin] woont [naam vriendin] die een contact bleek te zijn van verdachte. Verdachte was eerder gecontroleerd op een scooter van deze [naam vriendin] . Nadat gebleken was dat de telefoon van verdachte aanstraalde in de buurt van voornoemde flat is het, in combinatie met de plaats waar de auto stond geparkeerd en het feit dat hij een contact is van [naam vriendin] , aannemelijk geacht dat verdachte bij deze [naam vriendin] zou verblijven.
Uit het politiesysteem kwam naar voren dat verdachte antecedenten had op het gebied van gewelds- en vermogens delicten, en geregistreerd stond als ‘vuurwapengevaarlijk’.
Verdachte was op dat moment voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
In de avond van 4 december 2019 is verdachte aangehouden in de woning [adres vriendin] . Vervolgens heeft met machtiging van de rechter-commissaris een doorzoeking plaatsgevonden. In de kelderbox, behorende bij [adres vriendin] , werd een raketwerper aangetroffen. Deze raketwerper was omwikkeld met doorzichtig folie en verpakt in een roze kussensloop en een zwarte stoffen tas. Uit onderzoek van het NFI bleek het een anti-tank (raket) wapen (M80) te zijn van Joegoslavische komaf. In de lanceerbuis bevond zich een intacte antitankbrisantgranaatraket. Op de zwarte stoffen tas werd DNA aangetroffen, die volgens het NFI van verdachte afkomstig was.
Op 4 december 2019 werd ook de door verdachte gehuurde garagebox (unit [nummer] ) aan de [adres garage] doorzocht. Deze garagebox bleek leeg te zijn. Volgens de verhuurder [naam verhuurder] huurde verdachte sinds kort een andere garagebox (unit [nummer] ), omdat deze groter was. Garagebox [nummer] werd geopend met een sleutel die tijdens de fouillering van verdachte bij hem werd aangetroffen. In deze garagebox werd onder andere een Jumbo-tas en een blauw plastic zakje met wit poeder aangetroffen in de lade van een bureau. In de plastic Jumbo-tas zat een doorzichtig plastic zakje met daarin vier doorzichtige plastic zakjes met wit poeder, en een aantal dichtgeknoopte plastic zakjes met 76 patronen (9mm). Verder werd op een plank in de garage een doosje met twee patronen (9mm) gevonden.
Uit onderzoek volgde dat alle zakjes met wit poeder in totaal 266,23 gram cocaïne bevatten. Op zowel de binnen- als de buitenzijde van de Jumbo-tas, de zakjes cocaïne, een patroon in het doosje in de Jumbo-tas en op de blauwe zak met cocaïne werden dactyloscopische sporen aangetroffen. Uit forensisch onderzoek kwam naar voren dat al deze vingerafdrukken van verdachte afkomstig waren.
4.3.2.
Vormverzuim ex. artikel 359a Sv
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Zij overweegt hierbij het volgende.
Geen vormverzuim in het voorbereidend onderzoek inzake de ten laste legde feiten
De toepassing van artikel 359a Sv is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat artikel 359a Sv niet van toepassing is, indien het verzuim is begaan buiten het verband van dit voorbereidend onderzoek. Dat doet zich onder meer voor als het vormverzuim is begaan in het voorbereidend onderzoek inzake een ander dan het aan de verdachte ten laste gelegde feit. [1]
Het politieonderzoek is gestart naar aanleiding van de TCI-melding van 4 december 2019. De melding ging over mogelijke betrokkenheid bij de voorbereiding van een liquidatie. De tenlastelegging ziet echter op het voorhanden hebben van een wapen en munitie. Het verweer dat betrekking heeft op de onrechtmatige vondst van deze goederen heeft dus geen betrekking op het voorbereidende onderzoek zoals bedoeld in artikel 359a Sv en dient reeds daarom te worden verworpen.
Daarnaast overweegt de rechtbank het volgende. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat van de verdediging die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in het tweede lid van dat artikel genoemde factoren wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Alleen op een zodanig verweer is de rechtbank gehouden een met redenen omklede beslissing te geven. [2]
De raadsman heeft wel aandacht besteed aan het belang dat het geschonden voorschrift dient en aan de ernst van het verzuim. Door hem is echter niet ingegaan op de derde factor, te weten het veroorzaakte nadeel dat verdachte zou hebben geleden. Ook om deze reden kan het verweer van de raadsman niet slagen.
Geheel ten overvloede zal de rechtbank hierna aangeven dat het verweer ook op inhoudelijke gronden dient te worden verworpen.
De raadsman heeft betoogd dat het verblijfadres en de loods van verdachte onrechtmatig is binnengetreden en doorzocht. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de TCI-informatie, naar aanleiding waarvan het onderzoek op de adressen plaatsvond, onvoldoende concreet en specifiek was voor een redelijk vermoeden dat verdachte betrokken zou zijn bij een voorbereiding van een liquidatie. Daarnaast zou de tijdspanne waarin het onderzoek is opgestart na het binnenkrijgen van de informatie te ruim zijn, omdat volgens het TCI-bericht de informatie ‘in de periode van het vierde kwartaal van 2019’ binnen was gekomen. Omdat niet kan worden vastgesteld wanneer de TCI-melding is gedaan en hoe snel hierop door de politie actie is ondernomen, zou de TCI-melding meer het karakter van een MMA-melding hebben. Dit is onvoldoende om vervolgens een doorzoeking op de verschillende locaties te rechtvaardigen. De ‘vruchten’ van voornoemd handelen dienen volgens de raadsman van het bewijs te worden uitgesloten, wat tot vrijspraak van verdachte dient te leiden.
De CIE-officier van justitie mr. M.C. Hollander heeft, op verzoek van de raadsman, op 24 januari 2020 een toelichting gegeven over de betrouwbaarheid van de TCI-informant en verstrekte informatie. Deze brief houdt het volgende – voor zover relevant – in:

De persoon die informatie heeft verstrekt, heeft zich tot het TCI van de Eenheid Noord-Holland gewend en is in persoon gesproken. Het betreft dus geen MMA-informatie, de identiteit van de persoon is bij het TCI bekend. De inhoud van de verstrekte informatie, in het bijzonder de ernst en urgentie ervan maakte het noodzakelijk voortvarend te handelen. Er is vervolgens door het TCI onderzoek verricht naar de juistheid van de verstrekte informatie. Dit onderzoek heeft enige tijd in beslag genomen, maar tegelijkertijd bestond er de noodzaak om deze informatie zo spoedig mogelijk aan de tactische recherche ter beschikking te stellen, nu het ging om informatie over een zeer ernstig nog te plegen strafbaar feit. U kunt er dus vanuit gaan dat de informatie niet op de plank is blijven liggen. Een exactere tijdsaanduiding dan het in het proces-verbaal genoemde vierde kwartaal van 2019 kan ik echter niet geven, nu dat de afscherming van de persoon in kwestie kan raken.
In het proces-verbaal in kwestie is geen betrouwbaarheidsoordeel opgenomen, omdat de verstrekte informatie niet afkomstig is van een informant. Dat neemt niet weg dat de informatie door middel van veredeling zoveel mogelijk is gecontroleerd op juistheid.”
De vraag of de politie op basis van deze informatie redelijkerwijs heeft kunnen vermoeden dat verdachte betrokken was bij de voorbereiding van een liquidatie, beantwoordt de rechtbank, anders dan de raadsman, bevestigend. De informatie is mondeling verstrekt door een persoon, wiens identiteit bekend is bij het TCI. De informatie was voldoende concreet en specifiek om dat vermoeden te kunnen ondersteunen. Er werd onderzoek gedaan naar het telefoonnummer en het garagebedrijf via de Kamer van Koophandel, waarna de informatie kon worden gekoppeld aan verdachte. Nog dezelfde dag dat de politie het proces-verbaal van de TCI binnenkreeg, werd nader onderzoek gedaan. Verdachte bleek antecedenten te hebben van vermogens- en geweldsdelicten en stond geregistreerd als vuurwapengevaarlijk. Ook werd onderzocht waar verdachte verbleef. De auto van verdachte stond geparkeerd voor [adres vriendin] , zijn telefoon straalde aan in de buurt van [adres vriendin] en verdachte was gecontroleerd op de scooter, die op naam van de bewoonster van [adres vriendin] stond geregistreerd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, gezien de aard en de ernst van de verdenking, het in de rede lag dat de politie met de nodige voortvarendheid te werk zou gaan en er niet veel tijd te verliezen was. Op 4 december 2019 is aan de rechter-commissaris gevorderd dat die ter inbeslagneming de woning aan de [adres vriendin] zou doorzoeken en de rechter-commissaris heeft die vordering toegewezen waarna de doorzoeking heeft plaatsgevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank was er voldoende informatie voorhanden om een redelijk vermoeden van betrokkenheid van verdachte bij een voorhanden zijnde liquidatie op te baseren. Dit leidt tot de conclusie dat de doorzoeking van de woning waar verdachte redelijkerwijs zou kunnen verblijven, rechtmatig is geschied en dat de resultaten van deze doorzoeking kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Het verweer tot bewijsuitsluiting moet dan ook op deze grond worden verworpen.
4.3.3.
Bewijsoverwegingen
Feit 1 primair (raketwerper)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een raketwerper.
De raketwerper werd op 4 december 2019 verpakt aangetroffen bij een doorzoeking in de kelderbox, behorende bij de woning op [adres vriendin] . Uit het dossier, de verklaringen van zijn vriendin [naam vriendin] en de verklaring van verdachte op de zitting, volgt dat verdachte feitelijk verbleef op dit adres. Verdachte heeft verder verklaard dat alleen zijn vriendin en hijzelf de sleutel hebben van de kelderbox. Voornoemde [naam vriendin] heeft dit bevestigd, waarbij zij heeft toegevoegd dat niemand anders een sleutel had van deze kelderbox. Bij de fouillering werd de sleutel van de kelderbox aan de sleutelbos van verdachte gevonden. De rechtbank maakt hieruit op dat verdachte beschikkingsmacht had over de kelderbox en de goederen die zich daarin bevonden.
Voorts heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij de sleutel nooit aan derden heeft uitgeleend, noch dat derden zonder zijn toezicht de kelderbox hebben betreden.
[naam vriendin] heeft verder verklaard dat zij al sinds september 2019 niet meer in de kelderbox is geweest. Volgens haar zou verdachte daar echter nog recent zijn geweest om keukenkastjes weg te zetten. Daarnaast is vastgesteld dat het DNA van verdachte op een zwarte tas zat waarmee de raketwerper omwikkeld was.
De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van de raketwerper in de kelderbox van [adres vriendin] . De verklaring van verdachte, dat hij geen idee heeft hoe de raketwerper in de kelderbox terecht is gekomen, vindt de rechtbank daarom volstrekt onaannemelijk.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een raketwerper.
Partiële vrijspraak feit 1
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het voorhanden hebben van de raketwerper samen met een ander heeft gepleegd, zodat verdachte van het tenlastegelegde medeplegen zal worden vrijgesproken.
Feiten 2 en 3 (patronen en cocaïne)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van 70 scherpe patronen en 266,23 gram cocaïne.
Verdachte huurde de garagebox [nummer] aan de [adres garage] . Dit heeft verdachte zelf bevestigd. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij weliswaar dagelijks in deze garage kwam maar niets afwist van de aanwezigheid van de patronen en cocaïne. Verder heeft hij verklaard dat hij wel eens boodschappen deed en deze naar de garagebox bracht, wat zijn vingerafdruk op de Jumbo-tas kan verklaren. Hij heeft vervolgens aangegeven dat ook zijn broers de beschikking hebben over een sleutel van de garage, en daar geregeld komen. Wanneer de rechtbank hem hierover doorvraagt, verklaart hij dat hij zijn broers nooit heeft gevraagd of deze spullen van hen waren. Verder doorgevraagd beroept verdachte zich op zijn zwijgrecht.
Voor zover verdachte heeft willen aanvoeren dat (een van) zijn broers mogelijk verantwoordelijk is/zijn voor de aangetroffen goederen, acht de rechtbank dit alternatieve scenario niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft het gehele onderzoek gezwegen, en kwam voor het eerst op zitting met deze verklaring. Nu hij geen nadere vragen hierover wil beantwoorden, is zijn verklaring niet te verifiëren. Verdachte heeft ook niet verzocht nader onderzoek te verrichten.
In deze garagebox werd een plastic Jumbo-tas aangetroffen in een lade van een bureau. Op dat bureau lagen pasjes, documenten en facturen op naam van verdachte. Op zowel de binnen- als de buitenzijde van deze Jumbo-tas zijn vingerafdrukken van verdachte aangetroffen. Voorts zijn in de Jumbo-tas vier plastic zakjes cocaïne met een hoeveelheid van 266,23 gram cocaïne, meerdere zakjes met patronen en een doosje met patronen gevonden. Ook op de zakjes met cocaïne uit de Jumbo-tas, een patroon uit het doosje en de blauwe zak cocaïne werden vingerafdrukken van verdachte aangetroffen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van de munitie en de cocaïne in de garagebox en dat maakt dat hij daar ook de beschikkingsmacht over had.
De rechtbank merkt op dat aan verdachte ten laste is gelegd dat hij 70 patronen voorhanden zou hebben gehad. De rechtbank acht daarom deze hoeveelheid patronen bewezen.
Partiële vrijspraak feiten 2 en 3
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het voorhanden hebben van patronen en cocaïne samen met een ander heeft gepleegd, zodat verdachte van het tenlastegelegde medeplegen zal worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIbewezen dat verdachte:
1
op omstreeks 4 december 2019 te Amsterdam, voorhanden heeft gehad een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een raketwerper/anti-tank (raket) wapen (Model RBR 64 mm M80 "Zolja");
2
op 4 december 2019 te Lijnden, munitie van categorie III, namelijk:
- 54 scherpe patronen (kaliber 9mm Br.C, merk S&B) en
- 16 scherpe patronen (kaliber 9mm Luger, merk Geco)
voorhanden heeft gehad;
3
op 4 december 2019 te Lijnden, opzettelijk aanwezig heeft gehad 266,23 gram cocaïne.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest. In Nederland zijn raketwerpers tot op heden gebruikt voor het beschieten van gebouwen. Zowel bij de beschieting van het gebouw van tijdschrift Panorama als het gebouw van de Rechtbank Amsterdam is een vergelijkbare raketwerper gebruikt. De impact van die beschietingen is evident. Het zorgde voor een schokgolf door de samenleving.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de eis van de officieren van justitie buitensporig hoog is. Een vergelijking met de Panorama-zaak acht de raadsman niet aan de orde, omdat niet met de raketwerper is geschoten. Verder stelt de raadsman dat de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bij de hoogste categorie uitgaan van een gevangenisstraf van 9 maanden. De raadsman verzoekt tot slot niet aan te sluiten bij de Amsterdamse oriëntatiepunten voor vuurwapens en explosieven en een aanmerkelijk lagere straf op te leggen dan door de officieren van justitie is geëist.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een raketwerper met een intacte antitankbrisantgranaat. Daarmee was dit wapen voor gebruik gereed. Deze raketwerper werd gevonden in een kelderbox, behorend bij een woning. Uit NFI-onderzoek volgt dat dit een militair wapen is van het voormalig Joegoslavische leger, specifiek bestemd voor militaire doeleinden met zware bepantsering. De granaat heeft een bereik van 1280 meter, waarbij tot 400 meter zuiver kan worden gericht, en kan 30 centimeter gepantserd metaal doordringen. Bij het treffen van een auto kan gevaar voor dodelijk letsel voor inzittenden ontstaan en bij het treffen van een gebouw moet rekening worden gehouden met ernstig tot dodelijk letsel voor personen in het gebouw dan wel in de nabije omgeving van het gebouw. Dit wapen is niet geschikt voor civiele doeleinden en het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke wapens worden gebruikt voor oorlogvoering en aanslagen. Verder merkt de rechtbank op dat een wapen van dit kaliber niet (slechts) voor afdreiging wordt gebruikt. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat op enig moment gebruik zou worden gemaakt van de raketwerper.
Het behoeft geen nader betoog dat dit oorlogswapen niet thuishoort in de Nederlandse samenleving en de aanwezigheid van dit wapen enorme risico’s voor de maatschappelijke veiligheid met zich meebrengt. Dit zeer zware en gevaarlijke wapentuig past daarom niet binnen de LOVS-oriëntatiepunten en valt eveneens buiten het bereik van de Amsterdamse oriëntatiepunten.
Het opleggen van een hoge onvoorwaardelijke gevangenisstraf is de enige passende reactie.
Daarnaast zijn in de gehuurde garage van verdachte ook een niet-geringe hoeveelheid patronen en 266 gram cocaïne aangetroffen. Het voorhanden hebben van patronen vormt een bedreiging voor de veiligheid van personen in de samenleving. De aangetroffen hoeveelheid cocaïne wijst op betrokkenheid bij handel van dit verdovend middel. Cocaïne is zeer verslavend en de harddrugshandel gaat bovendien veelal gepaard met zeer gewelddadige criminaliteit die de maatschappij ontwricht en in Amsterdam in het bijzonder regelmatig tot ernstige incidenten leidt. De rechtbank houdt rekening met deze feiten bij de strafoplegging, maar baseert haar op te leggen straf voor een belangrijk deel op het voorhanden hebben van de raketwerper.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gekeken naar een uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van verdachte van 4 februari 2020, waaruit blijkt dat hij meerdere malen is veroordeeld tot lange gevangenisstraffen voor gewapende vermogensdelicten. Voor een gewapende overval gepleegd in 2011 was verdachte voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Dat heeft hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank acht de eis van de officieren van justitie passend en geboden. Gelet op de aard van het wapen en de gevaarzetting bij het gebruik hiervan, acht de rechtbank aansluiting bij het toentertijd geldende wettelijk maximum van het voorhanden hebben van een dergelijk vuurwapen gerechtvaardigd.
Alles afwegende acht de rechtbank passend een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.

9.Beslag

9.1.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen verpakkingen van de raketwerpers (nrs. 6-7), de telefoons (nrs. 13,15,16) en het geld (als baten uit drugshandel) (nrs. 17-19) verbeurd moeten worden verklaard. Het is aannemelijk dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is, omdat verdachte ook beschikte over een handelshoeveelheid cocaïne. De raketwerper en munitie (nrs. 3-5) moeten worden onttrokken aan het verkeer. De sportkleding (nr. 11) mag terug naar verdachte.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de geldbedragen (nrs. 17-19) terug moeten naar verdachte. De verdediging wist niet dat het aangetroffen geld uit de enveloppes onderwerp van onderzoek was. Verdachte heeft werk en inkomsten. Het geldbedrag is niet in verband te brengen met de tenlastegelegde feiten. Met betrekking tot de overige goederen refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De verpakkingen van de raketwerper (nrs. 6-7) worden verbeurd verklaard, omdat met behulp van deze voorwerpen het onder 1 bewezen verklaarde feit is begaan.
De raketwerper en de munitie (nrs. 3-5) worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten zijn begaan.
De geldbedragen (nrs. 17-19) worden teruggegeven aan verdachte. Hoewel het aantreffen van contante bedragen, in combinatie met een aangetroffen sealapparaat, gripzakjes en weegschalen in de garage van de woning aan de [adres vriendin] , wijzen naar betrokkenheid in handel met verdovende middelen, volgt niet uit het dossier dat het geld daarvan afkomstig is. Dit geldt temeer nu verdachte niet voor drugshandel is vervolgd binnen dit onderzoek. De sportkleding (nr. 11) en de telefoons (nrs. 13,15 en 16) zullen ook worden teruggegeven aan verdachte. De rechtbank ziet geen relatie tussen deze goederen en de bewezen verklaarde feiten.
Over de rest van de in beslag genomen goederen hoeft de rechtbank geen beslissing meer te nemen in verband met artikel 134 lid 2 sub c Sv.

10.Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

10.1.
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd de gehele herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van 1095 dagen te gelasten.
10.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman verzoekt primair tot afwijzing van de vordering op grond van de bepleitte vrijspraak. Subsidiair verzoekt hij de vordering af te wijzen, omdat geen rechtsmiddel openstaat tegen de herroeping in het kader van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (hierna: Wet USB). Meer subsidiair verzoekt de raadsman gedeeltelijke herroeping, gelijk aan de straf in de hoofdzaak.
10.3.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte is bij besluit van 11 augustus 2017 op grond van artikel 15, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voorwaardelijk in vrijheid gesteld van de gevangenisstraf van 9 (negen) jaren die aan hem is opgelegd bij onherroepelijk geworden arrest van de Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 mei 2013, onder parketnummer 21/002271-12. Per 26 juli 2018 zijn de bijzondere voorwaarden opgeheven. In verband met vervolgvonnissen is verdachte per 10 augustus 2018 daadwerkelijk voorwaardelijk in vrijheid gesteld voor een periode van 1095 dagen onder de daaraan verbonden voorwaarden op grond van artikel 15a Sr.
Zoals blijkt uit de verdere inhoud van dit vonnis heeft verdachte zich niet aan de voorwaarde gehouden zich niet schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit aanleiding de vordering van de officieren van justitie toe te wijzen en de gehele herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling te gelasten. De stelling van de raadsman over de onmogelijkheid van het instellen van een rechtsmiddel onder de Wet USB is inmiddels achterhaald. Tegen de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling staat wel een rechtsmiddel open op grond van artikel 6:6:22, eerste lid, jo. 6:6:21, eerste lid onder b Sv. Dat is een nieuwe beroepsmogelijkheid die sinds de Wet USB van kracht is. Zie in dit verband ook de recente uitspraak van de Hoge Raad van 6 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:389).

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel is gegrond op de artikelen:
33, 33a, 36b, 36c, 36d en 57 van het Wetboek van Strafrecht
26 en 55 Wet Wapens en Munitie
2 en 10 Opiumwet
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
gevangenisstrafvan
4 (vier) jaar.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de officier van justitie tot
herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstellingtoe en gelast dat de vrijheidsstraf die als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan, te weten
1.
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
11 1.00 STK Sportkleding K1:Zwart
ASICS TIGER BO-RP3O8T.0l..01.004
13 1.00 STK Zaktelefoon
SAMSUNG SM- [nummer]
Samsung SM- [nummer]
15 1.00 STK Zaktelefoon Kl:Zwart
NOKIA t RAAS96.006
16 1.00 STK Zaktelefoon Kl:Zwart
BQ [naamnummer]
17 1.00 STK Envelop met € 500
BOUT103.2001
18 1.00 STK Envelop met € 990
BOUT103.2002
19 1.00 STK Envelop met € 460
BOUT103.2003
Gelast de
verbeurdverklaringvan:
6 1.00 STK Tas Kl:Zwart
BOUT1O3BO. 001
“Bazooka tas”
7 1.00 STK Tas Kl:Roze
BOUT1O3_BO. 001.002
Gelast de
onttrekking aan het verkeervan:
3 1.00 STK Wapen
BOUT1O3BO. 001.001
Bazooka M80
4 1.00 STU Munitie
RAAS96 .007.002
Patroon
5 1.00 STK Munitie
RAAS96. 011
1 Doos
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en A.F. van Hoorn, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 17 maart 2020.

Voetnoten

1.Hoge Raad 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, r.o. 3.4.2.
2.Hoge Raad 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, r.o. 3.7; Hoge Raad 27 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:437, r.o. 2.3.