ECLI:NL:RBAMS:2020:1614

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 782
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot intrekking van beveiligingswerkzaamheden van een man door de korpschef van de politie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 11 maart 2020 uitspraak gedaan over het beroep van een man tegen de beslissing van de korpschef van de politie om zijn toestemming voor beveiligingswerkzaamheden in Amsterdam en de regio Noord-Nederland in te trekken. De korpschef had deze beslissing genomen naar aanleiding van een strafbeschikking die aan de man was opgelegd wegens het besturen van een motorvoertuig onder invloed van alcohol op 9 april 2019. De man had eerder al toestemming gekregen om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, maar deze werd ingetrokken omdat de korpschef twijfels had over de betrouwbaarheid van de man als beveiliger. De man heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 27 februari 2020 heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat er geen nader onderzoek nodig was en heeft hij besloten om zowel op het verzoek om voorlopige voorziening als op het beroep uitspraak te doen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de korpschef terecht de toestemming heeft ingetrokken, omdat de man niet als first offender kan worden aangemerkt en eerdere verkeersdelicten zijn meegewogen in de beslissing. De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 20/647 en AMS 20/782
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 maart 2020 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O. Saaliti),
en

de korpschef van de politie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Mol).

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder heeft verweerder van politie de toestemmingen dat eiser beveiligingswerkzaamheden mag verrichten, ingetrokken.
Bij besluit van 19 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Op de zitting hebben partijen verklaard daarmee akkoord te zijn. Daarbij tekent de voorzieningenrechter aan dat zijn oordeel niet is gebaseerd op de uitspraak van 2 november 2011 van de rechtbank Den Haag. [1]
Feiten en besluitvorming
2.1.
Verweerder heeft aan verschillende beveiligingsorganisaties toestemming [2] verleend om eiser voor hen beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten.
2.2.
Op 25 april 2019 heeft het Openbaar Ministerie eiser een strafbeschikking opgelegd wegens het besturen van een motorvoertuig onder invloed van alcohol, gepleegd op
9 april 2019. De boete die met deze strafbeschikking is opgelegd, heeft eiser betaald.
2.3.
Bij het primaire besluit van 19 juli 2019 heeft verweerder de aan eiser verleende toestemming voor de regio Amsterdam ingetrokken. Bij het primaire besluit heeft verweerder ook de toestemming voor de regio Noord-Nederland ingetrokken.
2.4.
Beide primaire besluiten zijn genomen naar aanleiding van het feit van 9 april 2019. Verweerder heeft daarbij overwogen dat het besturen van een motorvoertuig onder invloed van alcohol wordt aangemerkt als een misdrijf. Van een beveiliger mag worden verwacht dat hij waakt over de veiligheid van personen en het verantwoordelijkheidsgevoel heeft niet rijden na het drinken van alcohol. Door het rijden onder invloed van alcohol heeft eiser de veiligheid van hemzelf en andere weggebruikers in gevaar gebracht.
Hierdoor trekt verweerder eisers betrouwbaarheid in twijfel. Verder weegt het algemeen belang van een betrouwbare veiligheidszorg volgens verweerder in dit geval zwaarder dan het belang van eiser om inkomen uit beveiligingswerkzaamheden te verwerven, aldus de primaire besluiten.
2.5.
Gedurende de bezwaarfase heeft eiser een voorlopige voorziening gevraagd met betrekking tot het primaire besluit van 19 juli 2019 dat ziet op de regio Amsterdam. Dat verzoek is geregistreerd onder procedurenummer AMS 19/5592. In de uitspraak van
25 november 2019 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank dat verzoek afgewezen. Tot op heden is niet beslist op dat bezwaar.
2.6.
Met het bestreden besluit heeft verweerder wel beslist op het andere bezwaar en het primaire besluit dat ziet op de regio Noord-Holland gehandhaafd. Verweerder heeft daarin verwezen naar de uitspraak van 25 november 2019. Ook heeft verweerder laten meewegen dat uit het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) blijkt dat eiser op 11 juli 2018 een geldboete heeft opgelegd gekregen van € 360,- en op 9 november 2018 een geldboete van € 670,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid. Deze feiten betroffen beiden een snelheidsovertreding binnen de bebouwde kom. Verweerder heeft deze feiten niet zelfstandig ten grondslag gelegd aan het besluit, maar heeft ze gebruikt als extra argument. Volgens verweerder geven ze wel een indicatie van de manier waarop eiser de rechtsregels naleeft die toezien op de veiligheid van weggebruikers.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
3.1.
Eiser heeft aan het verzoek om voorlopige voorziening nagenoeg dezelfde gronden aangevoerd als in de procedure met nummer AMS 19/5592. Die gronden zijn daarin echter niet gevolgd. Zo heeft de voorzieningenrechter toen eisers stelling dat hij voorafgaande aan zijn aanhouding niet de auto heeft bestuurd niet aannemelijk geacht.
Er is geen reden om daar nu anders over te oordelen. Eiser wijst wel op de verklaring van zijn ex-vriendin, maar er zijn meer objectieve bewijsstukken zijn die de verklaring van zijn ex-vriendin tegenspreken. Eiser heeft de strafbeschikking voor het rijden onder invloed geaccepteerd. Daardoor staat in beginsel vast dat eiser onder invloed heeft gereden. Daar komt nog bij dat de verbalisant uitdrukkelijk meldt te hebben gezien dat eiser als bestuurder in de auto reed. Daar bovenop komt nog de verklaring van eiser in zijn verhoor, waar hij heeft erkend dat hij na het nuttigen van alcohol als bestuurder is opgetreden. Deze verklaring heeft eiser ondertekend.
3.2.
Desgevraagd heeft eiser ter zitting erkend dat de uitspraak van 25 november 2019 geen feitelijke onjuistheden bevat. Eiser heeft nog wel gewezen op de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 19 december 2019. [3]
3.3.
In die uitspraak heeft de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaard omdat, kort gezegd, sprake was van een first offender en uit het verhandelde op de hoorzitting in bezwaar bleek dat het geval van de betreffende beveiliger bij verschillende andere vertegenwoordigers van verweerder als een grensgeval werd ervaren. Daarnaast bleek uit het transcript van die hoorzitting dat de mogelijkheid is besproken om aan de betreffende beveiliger een tijdelijke pas te verstrekken met de toestemming van één jaar. Om die reden heeft de voorzieningenrechter in die uitspraak geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij in het geval de betreffende beveiliger geen gebruik wil maken van de afwijkingsbevoegdheid om de terugkijktermijn te verkorten of aan de betreffende beveiliger een tijdelijke toestemming te verstrekken.
3.4.
Anders dan in het geval van de beveiliger in de uitspraak van 19 december 2019, constateert de voorzieningenrechter dat eiser niet is aan te merken als first offender, uit JDS blijkt immers dat hij tweemaal eerder in 2018 geldboetes opgelegd heeft gekregen vanwege zijn gedrag in het verkeer. Ook blijkt nergens uit dat eiser als grensgeval wordt ervaren. De door verweerder als extra argumenten genoemde feiten wijzen juist op het tegendeel. Verder blijkt niet uit het dossier dat verweerder met eiser heeft gesproken over het verkorten van de terugkijktermijn of het verstrekken van tijdelijke toestemming.
3.5.
Ook de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geeft geen aanknopingspunten voor eisers stellingname. Zij wijst eerder op het tegendeel. Eiser heeft zich daarop overigens ook niet beroepen.
3.6.
Verweerder mocht dan ook het algemeen belang van een betrouwbare veiligheidszorg in dit geval zwaarder laten wegen dan het individuele belang van eiser. De door eiser aangevoerde omstandigheden zijn niet zo bijzonder dat verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule, aldus de uitspraak van 25 november 2019.
Conclusie
4.1.
Het beroep is daarom ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen.
4.2.
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij is beslist, op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Niet gepubliceerd, binnen de rechtspraak bekend onder nummer ECLI:NL:RBSGR:2011:24486
2.Als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus.