ECLI:NL:RBAMS:2020:14

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2020
Publicatiedatum
6 januari 2020
Zaaknummer
13/223641-19 (A) en 13/042077-19 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wapenbezit, wederspannigheid en diefstal met toepassing van adolescentenstrafrecht

Op 3 januari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1997, die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een pistool en munitie, wederspannigheid met letsel en diefstal. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/223641-19 (A) en 13/042077-19 (B) zijn ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte werd op 16 september 2019 aangehouden na het aantreffen van een vuurwapen en munitie. Tijdens zijn aanhouding verzette hij zich tegen de politie, wat resulteerde in lichamelijk letsel bij een van de verbalisanten. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van diefstal van autowielen van een voertuig op 20 februari 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het vuurwapen en de munitie voorhanden heeft gehad en dat hij zich met geweld heeft verzet tegen de aanhouding. De verdediging voerde aan dat de fouillering onrechtmatig was en dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de feiten zoals tenlastegelegd.

De rechtbank heeft het adolescentenstrafrecht toegepast en de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandelprogramma. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, die functioneert op een (licht) verstandelijk beperkt niveau. De rechtbank hoopt dat de opgelegde straf en voorwaarden de verdachte zullen helpen om in de toekomst geen nieuwe strafbare feiten te plegen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/223641-19 (A) en 13/042077-19 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 3 januari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] , gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 december 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Kurniawan‑Ayre en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.M.F.R. Ketwaru naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – samengevat – tenlastegelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
in zaak A:
1. voorhanden hebben van een pistool en patronen op 16 september 2019;
2. wederspannigheid tegen hoofdagenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met lichamelijk letsel als gevolg op 16 september 2019;
in zaak B:
diefstal door middel van braak en/of verbreking van autowielen, velgen en/of bouten, toebehorende aan [slachtoffer 3] , op 20 februari 2019.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft bekend dat hij het vuurwapen bij zich had. Het is de vraag of klopt dat verdachte, zoals hij zelf zegt, het wapen kort daarvoor had gevonden, maar vaststaat dat verdachte het vuurwapen en de munitie voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft zich vervolgens verzet bij zijn aanhouding. Dat ontkent hij weliswaar op de zitting, maar bij de politie heeft hij toegegeven dat hij wilde wegkomen. Die verklaring komt overeen met de bevindingen van de politie. Dat verzet heeft geleid tot twee geschaafde knieën bij één van de verbalisanten. Dat betekent dat de in zaak A tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
Ook het in zaak B tenlastegelegde kan worden bewezen. De verbalisanten treffen verdachte midden in de nacht gehurkt aan bij twee voertuigen, een grijze en een groene Volkswagen Polo. Zij zien dat beide voertuigen een voorwiel missen. Verdachte heeft ter plaatse tegen de verbalisanten gezegd dat hij de wielen moest omwisselen voor de vriendin van zijn zus, de eigenaresse van de grijze auto. Verder kan op basis van de aangifte worden vastgesteld dat het voertuig van aangever, de groene auto, eerder geparkeerd stond dan verdachte heeft verklaard. De bevindingen van de politie, in combinatie met de aangifte en verklaring van de eigenaresse van de andere auto, maken dat de diefstal door middel van braak kan worden bewezen. De wisselende verklaringen van verdachte hierover zijn ongeloofwaardig.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Verdachte heeft het vuurwapenbezit weliswaar bekend, maar de fouillering is onrechtmatig geweest. De verbalisanten hebben in strijd met artikel 55b van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gehandeld, omdat zij verdachte hebben gefouilleerd terwijl hij nog niet was staande gehouden of aangehouden. Dat is pas gebeurd na het aantreffen van het vuurwapen. Daarom is sprake van een onherstelbaar vormverzuim en moet het aantreffen van het wapen worden uitgesloten van het bewijs. Dat maakt dat er onvoldoende bewijs is en dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Ook kan het in zaak A onder 2 tenlastegelegde niet worden bewezen, nu niet is gebleken dat verdachte zich met geweld of bedreiging met geweld heeft verzet bij zijn aanhouding. Hij heeft alleen zijn hand naar zijn broek willen brengen, dat is geen geweld of bedreiging met geweld. Nu niet aan die bestanddelen is voldaan, moet verdachte worden vrijgesproken.
Tot slot kan ook het in zaak B tenlastegelegde niet worden bewezen. Verdachte heeft consequent verklaard dat de auto van aangever er nog niet stond op het moment dat hij zijn auto parkeerde. Toen hij terugkwam zag hij de banden op de grond liggen. Niet kan worden uitgesloten dat een ander dan verdachte die banden heeft willen verwisselen. De verklaring van verdachte is niet op voorhand onaannemelijk, daarom moet hij ook voor dit feit worden vrijgesproken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van zaak A onder 1
Vaststaat dat verdachte het vuurwapen en de munitie voorhanden heeft gehad. De vraag is echter of sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim dat zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie kan worden afgeleid dat de verbalisanten zien dat de bestuurder en de bijrijder van het voertuig met kenteken [nummer] geen gordel dragen. Vervolgens besluiten zij de bestuurder een stopteken te geven, zodat hij kan worden gecontroleerd op basis van de Wegenverkeerswet 1994. Dan blijkt dat de bestuurder niet kan voldoen aan de identificatieplicht. De verbalisanten onderwerpen verdachte vervolgens aan een identiteitsfouillering. Zij zijn daartoe ook bevoegd, omdat er op dat moment sprake was van een verdenking van twee strafbare feiten. Uit de feitelijke gang van zaken leidt de rechtbank af dat wel degelijk sprake was van een staande houding en dat de verbalisanten daarom ook bevoegd waren om verdachte te fouilleren op grond van artikel 55b Sv. De verbalisanten hebben verdachte alleen niet medegedeeld, althans dat is niet gerelateerd in het proces-verbaal, dat hij was staande gehouden en waarvan hij werd verdacht. Het enkele ontbreken van die mededeling, levert geen nadeel voor verdachte op. Het verweer van de verdediging is op dat punt ook niet, althans onvoldoende onderbouwd. Het verweer zal daarom worden verworpen. Het in zaak A onder 1 tenlastegelegde kan worden bewezen op grond van de bekennende verklaring van verdachte, de bevindingen van de politie en het wapenrapport.
Ten aanzien van zaak A onder 2
De rechtbank komt tevens tot bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde. Uit de bevindingen van de politie komt voldoende naar voren dat verdachte zich probeerde te onttrekken aan de fouillering en aanhouding. Hij probeerde zich meerdere keren los te trekken. Ook bewoog hij zich voortdurend in tegengestelde richting van waar de verbalisanten hem trachtten te bewegen. Verder probeerde hij zijn hand uit de greep van verbalisant [slachtoffer 1] te trekken. De controle over verdachte kon uiteindelijk pas worden verkregen door hem naar de grond te brengen, waaraan verbalisant [slachtoffer 2] geschaafde knieën over heeft gehouden. Verdachte heeft het verzet bovendien bij de politie erkend, hij heeft immers toegegeven dat hij niet mee wilde werken omdat hij wist dat hij fout zat en probeerde weg te komen. De gedragingen van verdachte, te weten: het losrukken en het in tegengestelde richting bewegen zijn elementen van geweld zoals bedoeld in artikel 181 van het Wetboek van Strafrecht. Aan de bestanddelen van voornoemd artikel is dan ook voldaan. Dit maakt dat ook de wederspannigheid kan worden bewezen.
De rechtbank heeft overigens geconstateerd dat in het proces-verbaal van bevindingen wordt gerelateerd over gebeurtenissen die plaatsvonden op 17 september 2019. Er kan echter op basis van de andere stukken van het dossier worden vastgesteld dat de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden in de avond van 16 september 2019. Daarom acht de rechtbank bewezen dat de feiten, in zaak A tenlastegelegd, zijn gepleegd op 16 september 2019.
Ten aanzien van zaak B
Ook het in zaak B tenlastegelegde acht de rechtbank bewezen. De verbalisanten troffen verdachte immers midden in de nacht gehurkt aan bij twee Volkswagen Polo’s waarvan de linker voorwielen ontbreken. De Volkswagen waarover verdachte beschikte stond op een krik, de Volkswagen van aangever stond op een stapel bakstenen. Naast de voertuigen lagen een reservewiel, een gewoon wiel, een aantal wielbouten, een moersleutel en een naafwieldop. Verdachte verklaarde ter plaatste dat hij het wiel moest verwisselen voor de vriendin van zijn zus. Die vriendin heeft verklaard dat zij verdachte haar auto had meegegeven en dat hij haar auto zou laten repareren. Hij had haar onder andere verteld dat hij wielen kon kopen bij de sloop. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte het autowiel en de bouten van de auto van aangever heeft gehaald met het kennelijke doel om deze onder de andere Volkswagen Polo te plaatsen. De latere en andersluidende verklaringen van verdachte over dit incident zijn, mede in het licht van zijn eerdere, ter plaatse gedane uitlatingen, ongeloofwaardig en worden ter zijde geschoven. De rechtbank beschouwt het losdraaien van een wiel niet als een braak- of verbrekingshandeling, aangezien er hierdoor niets kapot is gegaan. De rechtbank komt daarom enkel tot bewezenverklaring van de (eenvoudige) diefstal.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in zaak A onder 1
op 16 september 2019 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Ceska Zbrojovka, type P-07, kaliber 9mm x19 zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie, te weten drie patronen van het merk Sellier & Bellot, type rondneus volmantel, kaliber 9mm x19, zijnde munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, voorhanden heeft gehad;
in zaak A onder 2
op 16 september 2019 te Amsterdam, zich met geweld, heeft verzet tegen ambtenaren, [slachtoffer 1] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam) en [slachtoffer 2] (hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter fouillering en ter aanhouding op heterdaad van verdachte, door zich los proberen te trekken uit de greep van die [slachtoffer 2] en zich voortdurend in een tegenovergestelde richting te bewegen als waar die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hem probeerden te brengen en aan de hand van die [slachtoffer 1] te trekken, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten twee geschaafde knieën bij die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
in zaak B
op 20 februari 2019 te Amsterdam, een autowiel en bouten behorende bij de personenauto voorzien van kenteken: [nummer 2] , dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om het adolescentenstrafrecht toe te passen en verdachte voor de door haar in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B bewezen geachte feiten te veroordelen tot jeugddetentie van 7 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast eist zij de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten: een meldplicht bij de reclassering, een opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een behandelverplichting en een gedragsinterventie.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging geen rekening te houden met de oriëntatiepunten van de rechtbank Amsterdam ten aanzien van vuurwapenbezit. Daarnaast heeft hij verzocht om aansluiting te zoeken bij uitspraken waarin lagere straffen zijn opgelegd. Tot slot is aangevoerd dat het adolescentenstrafrecht van toepassing is en dat in dit verband een straf moet worden opgelegd die gelijk is aan het voorarrest.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een geladen pistool en munitie. Daarnaast heeft hij zich verzet bij zijn aanhouding, door zich proberen los te trekken en zich in tegengestelde richting te bewegen. Een van de verbalisanten heeft daaraan geschaafde knieën overgehouden. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal door een autowiel van de auto van het slachtoffer af te halen. De rechtbank acht in het bijzonder kwalijk dat verdachte het geladen vuurwapen in zijn broeksband droeg. Mocht de verklaring van verdachte – inhoudende dat hij het wapen kort daarvoor had gevonden, weinig verstand van wapens heeft en het wilde doorverkopen – al kloppen, dan is dat nog steeds bijzonder kwalijk. Dit keer is het goed afgelopen, maar een andere keer kunnen zulke situaties veel ernstiger aflopen. Het vuurwapen had al dan niet per ongeluk af kunnen gaan, waarbij zomaar een van de verbalisanten of een andere willekeurige voorbijganger geraakt had kunnen worden. Bovendien is kwalijk dat verdachte het wapen wilde doorverkopen, waardoor hij dit vuurwapen (verder) in de samenleving had willen brengen. Tegen dergelijk vuurwapenbezit moet dan ook zwaar worden opgetreden.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 17 december 2019. Hieruit volgt dat hij eerder tot lange vrijheidsstraffen is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten en geweldsdelicten. Ook is gebleken dat hij eerder is veroordeeld voor wederspannigheid. Eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. Verder is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing, omdat verdachte na het plegen van deze feiten is veroordeeld voor andere feiten.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 13 november 2019. Volgens de reclassering zijn er duidelijke aanwijzingen dat verdachte functioneert op een (licht) verstandelijk beperkt niveau. Hij schat de risico’s van zijn handelen slecht in en organiseert zijn gedrag niet of nauwelijks. Daarnaast handelt hij impulsief. Van belang is dat er stabiliteit wordt gecreëerd op de leefgebieden van verdachte en dat hij intensief wordt begeleid, zodat de kans op recidive kan worden verlaagd. Het recidiverisico wordt op dit moment gemiddeld ingeschat. Verder adviseert de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen, vanwege zijn (licht) verstandelijk beperkte niveau. Ook is gebleken dat hij ontvankelijk is voor ondersteuning en beïnvloeding door volwassenen. Daarnaast heeft een gedragswetenschapper van [detentieplaats] aangegeven dat hij daar heel goed functioneert, zich mengt in de groep en goed meedoet met de activiteiten. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, te weten: een meldplicht bij de reclassering, een opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, ambulante behandeling en indien nodig een gedragsinterventie. Volgens de reclassering kan het toezicht het best worden uitgevoerd door de volwassenreclassering. Verdachte heeft tegenover de reclassering en op de zitting verklaard dat hij bereid is de voorwaarden na te leven. De rechtbank onderschrijft de conclusies van het rapport en zal het advies overnemen. Dat betekent ook dat de rechtbank het adolescentenstrafrecht zal toepassen.
De raadsman heeft betoogd dat er geen aansluiting moet worden gezocht bij de oriëntatiepunten van de Amsterdamse rechtbank wat betreft vuurwapenbezit. Dat verweer verwerpt de rechtbank. De Amsterdamse oriëntatiepunten blijven onder de maximumstraffen die bij wet zijn vastgesteld. In die zin geldt voor de oriëntatiepunten geen legaliteitsbeginsel. Bovendien is de achtergrond van de Amsterdamse oriëntatiepunten dat de rechtbank vindt dat een duidelijk signaal moet worden afgegeven aan de samenleving dat het toenemende illegale vuurwapenbezit niet wordt getolereerd en fors wordt bestraft.
De rechtbank zal bij de strafoplegging dan ook aansluiting zoeken bij de Amsterdamse oriëntatiepunten. Bij het voorhanden hebben van een pistool in de publieke ruimte is het uitgangspunt een gevangenisstraf van 12 maanden. Deze straf kan met 3 tot 6 maanden gevangenisstraf worden verhoogd in het geval er sprake is van strafverzwarende omstandigheden. In deze zaak was het vuurwapen niet alleen geladen, maar bevond het zich ook nog onder handbereik in een voertuig in de publieke ruimte. Voor wederspanningheid en diefstal van auto-onderdelen zijn geen oriëntatiepunten beschikbaar.
Een misvatting is dat, bij de toepassing van het adolescentenstrafrecht, ook direct de oriëntatiepunten voor minderjarigen gelden. Dat is niet het geval, er geldt alleen een zelfde strafmaximum als bij minderjarigen. De rechtbank zal in deze zaak dan ook de oriëntatiepunten voor meerderjarigen als uitgangspunt nemen. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden bestaat aanleiding om bij de straftoemeting in het nadeel van verdachte af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank houdt daarbij wel rekening met de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat sprake is van een (licht) verstandelijke beperking. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een jeugddetentie van 10 (tien) maanden (met aftrek van voorarrest) waarvan 5 (vijf) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar en de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank hoopt dat de forse strafdreiging die uitgaat van de voorwaardelijke jeugddetentie verdachte er in de toekomst van weerhoudt opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank hoopt ook dat verdachte zich door de oplegging van de bijzondere voorwaarden weer kan richten op de positieve aspecten in zijn leven, namelijk zijn dochter en vriendin.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 181 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in zaak A onder 1
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
in zaak A onder 2
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
in zaak B
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
jeugddetentievoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich zal melden bij Reclassering Nederland, [adres reclassering] , zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
  • zal verblijven in het begeleid wonen traject van Spirit of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering en dat hij zich houdt aan de voorwaarden en het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich zal laten behandelen bij Intensieve Forensische Aanpak (IFA) – Spirit of soortgelijke ambulante forensische zorg, ter beoordeling van de reclassering. Veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
  • wordt aangemeld voor de gedragsinterventie Cognitieve vaardigheden of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, indien binnen de behandeling bij Intensieve Forensische Aanpak (IFA) blijkt dat veroordeelde zijn cognitieve vaardigheden onvoldoende kan/heeft kunnen ontwikkelen. Veroordeelde dient zich hier actief voor in te zetten. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. J. Thomas en C.P. Bleeker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 januari 2020.