ECLI:NL:RBAMS:2020:1326

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2571
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie wegens onvoldoende re-integratieactiviteiten ondanks vaststelling benutbare mogelijkheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een uitzendbedrijf, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een loonsanctie opgelegd gekregen omdat het UWV van mening was dat zij niet had voldaan aan haar re-integratieverplichtingen voor een werkneemster die zich op 10 november 2016 ziek had gemeld. Het primaire besluit van het UWV, gedateerd 17 oktober 2018, stelde dat eiseres het loon van de werkneemster tot 7 november 2019 moest doorbetalen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 26 maart 2019.

Tijdens de zitting op 22 januari 2020 heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.J.M. Stoop, haar standpunt toegelicht. Eiseres betoogde dat er wel degelijk re-integratie-inspanningen waren verricht, maar dat de werkneemster niet had willen meewerken. De rechtbank oordeelde dat de werkneemster, volgens rapportages van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, vanaf januari 2018 belastbaar was voor arbeid. De rechtbank concludeerde dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht en dat de loonsanctie terecht was opgelegd.

De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om aan te tonen dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet aan de vereisten voldeden. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig had gehandeld en dat er geen sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid. Eiseres had onvoldoende onderbouwd dat er wel sprake was van re-integratieactiviteiten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding en vergoeding van griffierecht af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/2571

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te Diemen, eiseres,

(gemachtigde: mr. S.J.M. Stoop),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder,
(gemachtigde: A.P. Prinsen).

Procesverloop

Met het besluit van 17 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen en dat zij het loon van mevrouw [de persoon 1] (de werkneemster) tot 7 november 2019 moet doorbetalen (de loonsanctie).
Met het besluit van 26 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Medische gegevens van de werkneemster
1. De werkneemster heeft geen toestemming gegeven voor het toezenden van stukken aan eiseres die medische gegevens bevatten. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht daarom besloten dat alleen een gemachtigde die advocaat of arts is, kennis mag nemen van de medische stukken in deze zaak. Gelet hierop kan de rechtbank in deze uitspraak de medische informatie niet inhoudelijk weergeven.
Wat er aan deze procedure vooraf ging.
2. De werkneemster werkte met een tijdelijk dienstverband van 18 juli 2016 tot
1 januari 2017 via eiseres als uitzendkracht bij een [bedrijf] voor 33 uur per week. Op 10 november 2016 heeft zij zich ziekgemeld. Aan de werkneemster is een uitkering toegekend op grond van de Ziektewet (ZW). De bedrijfsarts van eiseres stelt dat er gedurende het eerste verzuimjaar geen sprake is van benutbare mogelijkheden waardoor geen ruimte is voor re-integratie. Op 16 oktober 2017 vindt een eerstejaars ziektewet beoordeling plaats (EZWB). De verzekeringsarts stelt vast dat er sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden. Er worden beperkingen aangenomen voor stressende omstandigheden en er wordt een duurbeperking aangenomen, waarna de ZW-uitkering doorloopt. Op
20 augustus 2018 heeft de werkneemster een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aangevraagd.
3. Naar aanleiding van de WIA-aanvraag heeft verweerder onderzocht of eiseres aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan. In dit kader heeft verweerder onderzoek laten verrichten door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. De bevindingen van de verzekeringsarts zijn neergelegd in een rapportage van 10 oktober 2018. Volgens de verzekeringsarts is door de bedrijfsarts ten onrechte geconstateerd dat de werkneemster vanaf januari 2018 volledig arbeidsongeschikt was. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn geweest. De bevindingen van de arbeidsdeskundige zijn neergelegd in een rapport van 16 oktober 2018. Bij het primaire besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht terwijl werkneemster vanaf januari 2018 belastbaar is voor arbeid.
4. Met het bestreden besluit heeft verweerder de loonsanctie gehandhaafd. Aan het bestreden besluit heeft verweerder de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 februari 2019 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
20 maart 2019 ten grondslag gelegd.
Standpunt eiseres
5. Re-integratie was volgens eiseres niet aan de orde, omdat begin 2018 een intensieve behandeling was opgestart. Eiseres voert daarnaast aan dat er wel re-integratie is opgestart, maar dat de werkneemster niet heeft willen meewerken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een rapportage van 7 november 2019 ingebracht van verzekeringsarts [de persoon 2] . [de persoon 2] concludeert dat re-integratie contra productief zou zijn in combinatie met de gevolgde therapie.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres re-integratie kansen heeft gemist, omdat de werkneemster vanaf januari 2018 belastbaar was.
Oordeel van de rechtbank
7. De loonsanctie is opgelegd omdat eiseres volgens verweerder in de periode vanaf de ziekmelding op 10 november 2016 tot 17 oktober 2018, de datum van het primaire besluit, niet aan haar re-integratieverplichting heeft voldaan. De rechtbank dient te beoordelen of eiseres, gelet op het oordeel van de bedrijfsarts, terecht heeft aangenomen dat de werkneemster volledig arbeidsongeschikt was in deze periode. De bedrijfsarts heeft in de spreekuurrapportage van 4 september 2017 nog ‘geen benutbare mogelijkheden’ vastgesteld. In daaropvolgende rapportages op 20 november 2017, 9 januari 2018, en 27 maart 2018 heeft de bedrijfsarts vastgesteld dat de werkneemster ‘belastbaar (was) in passend werk en eigen functie’.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) mag verweerder zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid van een betrokkene in principe baseren op de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan de volgende vereisten voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapportages. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die zijn opgesteld niet aan de vereisten voldoen.
9. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de dossiergegevens bestudeerd en heeft kennis genomen van de rapportage van de primaire verzekeringsarts. In de rapportage heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de onderzoeksbevindingen en conclusie duidelijk en inzichtelijk opgeschreven. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig medisch onderzoek heeft uitgevoerd en voldoet het onderzoek naar het oordeel van de rechtbank aan de daaraan te stellen vereisten. De primaire verzekeringsarts heeft de werkneemster op het spreekuur gezien en overleg gehad met de bedrijfsarts. De primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben in de rapportages inzichtelijk gemotiveerd dat er weliswaar sprake is van beperkingen in de belastbaarheid van de werkneemster, maar dat er geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid en dat er dus re-integratiemogelijkheden waren. Op 19 december 2019 heeft verweerder een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op het rapport van verzekeringsarts [de persoon 2] aan de rechtbank toegestuurd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderbouwen het standpunt dat er re-integratiekansen zijn gemist.
10. De rechtbank acht het van belang dat de bedrijfsarts de conclusie van de verzekeringsarts heeft onderschreven dat het vanaf januari 2018 beter ging met de werkneemster en hij haar vanaf november 2017 telkens belastbaar heeft geacht. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar standpunt dat de werkneemster wegens intensivering van haar behandeling in het geheel niet zou kunnen werken en de re-integratie opstarten. De rapportage van verzekeringsarts [de persoon 2] is onvoldoende om dit standpunt te onderbouwen. Zoals verweerder terecht opmerkt is het aan eiseres, om bij twijfel omtrent de belastbaarheid of geschiktheid voor arbeid, aan verweerder een deskundigenoordeel te vragen, of het geheel ontbreken van belastbaarheid nader te onderbouwen met medische stukken. De bedrijfsarts heeft vanaf november 2017 benutbare mogelijkheden vastgesteld. Uit de wetssystematiek volgt dan dat re-integratie aan de orde is. De andersluidende grond van eiseres slaagt niet.
11. Voor zover eiseres stelt dat er wel sprake is geweest van re-integratieactiviteiten, is de rechtbank van oordeel dat eiseres dit standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid vanaf januari 2018. In dit verband wijst de rechtbank nog op vaste rechtspraak van de Raad dat het voor risico van eiseres is als zij afgaat op een advies van een door haar ingeschakelde bedrijfsarts dat later onjuist of onvoldoende onderbouwd blijkt te zijn.
Conclusie
12. Verweerder heeft terecht aan eiseres de loonsanctie opgelegd.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding of een vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. van der Kroft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.