In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 februari 2020 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Opole, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1975. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB beoordeeld in het licht van de huidige situatie van de Poolse rechtsstaat.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen, vooral in het licht van de zogenaamde 'Muilkorfwet'. Deze wet heeft geleid tot bezorgdheid dat rechters in Polen niet vrij zijn om uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie toe te passen zonder risico op sancties. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat de zorgen over de Poolse rechtsstaat op dit moment niet voldoende zijn om te concluderen dat de opgeëiste persoon geen eerlijk proces zal krijgen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en het toetsingskader dat is vastgesteld door het Hof van Justitie van de Europese Unie.
De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, die stelde dat de opgeëiste persoon mogelijk zou worden berecht door rechters die zijn benoemd door de Poolse Raad voor de Rechtspraak, in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er zorgen zijn, er geen zwaarwegende gronden zijn om aan te nemen dat het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon in gevaar is. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, aangezien het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn.