Op 24 februari 2020 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een betrokkene, geboren in 1948. Het verzoek tot machtiging werd ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 14 februari 2020, met als doel een machtiging voor de duur van zes maanden te verlenen op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank heeft de mondelinge behandeling op dezelfde datum gehouden, waarbij de betrokkene, zijn raadsvrouw mr. K.A. Kieft, en arts M. Heeg aanwezig waren.
De zaak betreft een betrokkene die met een delirant toestandsbeeld was opgenomen onder een crisismaatregel op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, namelijk een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis met sterke verdenking van dementie. Dit leidde tot ernstig nadeel, waaronder zelfverwaarlozing en risico op lichamelijk letsel. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opname en het verblijf noodzakelijk zijn om dit ernstig nadeel te voorkomen.
De rechtbank heeft het verzoek op grond van de Wvggz afgewezen, omdat het ernstig nadeel voortkwam uit de psychogeriatrische aandoening en niet meer uit de psychische stoornis. De rechtbank heeft de machtiging tot opname en verblijf toegewezen voor de duur van zes maanden, met de aanbeveling om de beperking van de bewegingsvrijheid als onvrijwillige zorg in het zorgplan op te nemen. De beschikking is mondeling gegeven door rechter P.B. Martens en op 24 februari 2020 in het openbaar uitgesproken, met een schriftelijke uitwerking op 27 februari 2020.