ECLI:NL:RBAMS:2020:1204

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
13/751616-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel; bevoegdheid van de uitvaardigende justitiële autoriteit en terugkeergarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 februari 2020 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 17 oktober 2019 door de Rechtbank van Frederiksberg in Denemarken is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1988 en met de Nederlandse nationaliteit, wordt verdacht van strafbare feiten naar Deens recht, waaronder illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 11 februari 2020, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw verworpen, die betoogde dat de rechter in Denemarken mogelijk niet onafhankelijk was en dat de uitvaardigende autoriteit niet bevoegd was om het EAB uit te vaardigen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de Deense rechters en dat de bevoegdheid van de uitvaardigende autoriteit niet ter discussie stond. Tevens werd vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in bijlage 1 van de Overleveringswet, waardoor het onderzoek naar dubbele strafbaarheid achterwege kon blijven.

De rechtbank heeft ook de terugkeergarantie beoordeeld die door het Deense openbaar ministerie is verstrekt. De garantie houdt in dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan indien hij wordt veroordeeld. De rechtbank concludeerde dat de garantie voldoende was en dat de overlevering kon worden toegestaan, aangezien er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Rechtbank van Frederiksberg in Denemarken toe te staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751616-19
RK nummer: 19/5987
Datum uitspraak: 25 februari 2020
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 oktober 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 oktober 2019 door de Rechtbank van Frederiksberg (Denemarken) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 februari 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B. van Straaten, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een uitspraak van 20 februari 2019 van de Rechtbank van Frederiksberg waarbij de opgeëiste persoon in voorarrest werd geplaatst in absentia. (zaaksnummer 1443/2019).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Deens recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Bevoegdheid van de uitvaardigende justitiële autoriteit
3.1.1
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw betoogt dat uit het EAB niet duidelijk is af te leiden of de rechter die het EAB heeft ondertekend dit heeft gedaan als lid van een onafhankelijke rechtbank of mogelijk als een onderzoeksrechter die onderdeel uitmaakt van het Deense openbaar ministerie, nu bij de contactgegevens in
Form Ade gegevens van
Director of Public Prosecutionsstaan vermeld. Daarnaast zou de mogelijkheid zich voor kunnen doen dat de rechter in Denemarken volgens het Deens recht niet de bevoegde autoriteit is om een EAB uit te vaardigen.
3.1.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank in de zaak met nummer ECLI:NL:RBAMS:2019:10089 heeft uitgemaakt dat een rechterlijke instantie per definitie voldoet aan de definitie “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” en dat het niet aan de rechtbank is om te onderzoeken of het EAB naar Deens recht rechtmatig is uitgevaardigd. Dat de contactgegevens van een officier van justitie zijn vermeld doet hier niet aan af, omdat de officier van justitie de vragen over het onderzoek kan beantwoorden. In Nederland is dat niet anders.
3.1.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt de stelling van de raadsvrouw dat de rechter in Denemarken niet onafhankelijk zou zijn, nu deze stelling niet nader is onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de rechters in Denemarken. Tevens verwerpt de rechtbank– onder verwijzing naar haar uitspraak van 24 september 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:10089) – het verweer van de raadsvrouw dat de rechter in Denemarken volgens het Deense recht niet de bevoegde autoriteit is om een EAB uit te vaardigen.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Deens recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Prosecutorte Kopenhagen heeft op 19 november 2019 de volgende garantie gegeven:
The Danish Director of Public Prosecutions hereby guarantee that [opgeëiste persoon] will be allowed to serve the prison sentence in the Netherlands, if he is convicted for the counts covered by the European arrest warrant issued on 17 October 2019.
The potential transfer of [opgeëiste persoon] will be dealt with in accordance with the Council Framework Decision of 27 November 2008 on the application of the principle of mutual recognition to judgments in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving deprivation of liberty for the purpose of their enforcement in the European Union (2008/909JHA with subsequent amendments)
De raadsvrouw heeft betoogd dat de terugkeergarantie is verstrekt door een officier van justitie. Het Deense openbaar ministerie als zodanig voldoet niet aan de eisen van onafhankelijkheid die het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaken C-508/18 en C-82/19 PPU van 27 mei 2019 daaraan stelt. De vraag is wat de waarde van de huidige terugkeergarantie is indien deze in een later stadium nog ongedaan zou kunnen worden gemaakt door een weigering onder de (Deense) WETS.
De rechtbank overweegt dat de bewoordingen van de terugkeergarantie de rechtbank geen reden geven om te twijfelen aan de juiste wijze van uitvoering van het Kaderbesluit EAB door Denemarken. De terugkeergarantie verwijst bovendien expliciet naar het Kaderbesluit 2008/909/JHA van de Raad van 27 november 2008. Daarbij merkt de rechtbank op dat de eisen van onafhankelijkheid aan een uitvaardigende justitiële autoriteit in voornoemde arresten van 27 mei 2019 zien op het uitvaardigen van het EAB en niet op het verstrekken van een terugkeergarantie.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Frederiksberg (Denemarken).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 februari 2020.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.