Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
1.Procesgang
Justitsministeriette Kopenhagen.
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
Grondslag en inhoud van het EAB
4.Bevoegdheid van de uitvaardigende justitiële autoriteit
Director of Public Prosecutionsop de arresten van 27 mei 2019. Voorts heeft de raadsman gewezen op de brief van 8 juli 2019 van het
Justitsministeriette Kopenhagen en het stuk afkomstig van Eurojust getiteld
‘Questionnaire on the Impact of the CJEU Judgments in joined cases OG (C-508/18) and PI (C-82/19 PPU), compilation of replies’. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat hierover vragen dienen te worden gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ).
Østre Landsret) van 5 september 2019, waarin dit Deense Hof in appel, net als de Deense rechtbank in eerste aanleg, heeft geoordeeld dat de Deense rechter naar Deens recht bevoegd is een EAB uit te vaardigen. Het is niet de taak van deze rechtbank om te onderzoeken of de uitvaardiging van een EAB door een Deense rechtbank naar Deens recht rechtmatig is [2] en de rechtbank ziet daar, gelet op deze Deense gerechtelijke uitspraak, ook geen aanleiding voor.
5.Strafbaarheid
6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
- in Denemarken is de vervolging aangevangen;
- de verdovende middelen zijn in Denemarken ingevoerd;
- de bewijslastconcentratie ligt in Denemarken.
7.Slotsom
8.Toepasselijke wetsartikelen
9.Beslissing
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank Kopenhagen (Denemarken).